33430 |
tasruimte naast de dorsvloer |
tas(t):
[tas] (P047p Loksbergen
[(ook indien leeg)]
),
winkel:
weŋkǝl (P047p Loksbergen)
|
Het schuurvak of de door het tasmuurtje van de dorsvloer gescheiden ruimte naast de dorsvloer waar veelal de graanschoven bewaard worden. Men stapelt er van de vloer tot onder het dak. Om schade door ratten of muizen tegen te gaan legt men onderaan takkenbossen of oud stro, ook maakt men wel een vloertje van planken op stenen, zodat de katten er onderdoor kunnen. Men tast in een van de vakken van de tasruimte ook wel stro of hooi. De benamingen betreffen de gehele tasruimte (bestaande uit een of meer vakken, naar gelang de indeling en de grootte van de schuur), één van de vakken van de tasruimte (vaak voor een bepaald gebruik) of een van de tasruimten als er aan beide zijden van de dorsvloer een is. Met een cijfer achter het codecijfer wordt, indien mogelijk, aangegeven uit hoeveel vakken de tasruimte bestaat of hoeveel van de zo genoemde tasruimten er zijn. In het lemma komen twee typen metonymieën voor: de benaming van de oogststapel wordt gebruikt voor de ruimte waar gestapeld wordt (in de gevallen tas en berm en hun samenstellingen) en ook wordt de benaming van de begrenzing van de ruimte, het gebont en de daarmee verbonden woordgroepen, benut voor de ruimte zelf. Deze twee gevallen van betekenisuitbreiding staan achter in het lemma bijeen. Zie ook het lemma "oogststapel in de schuur" (3.3.6). En vergelijk nog Goossens 1963b en 1973 (over wis) en, speciaal voor uilicht, Goossens 1988, 165-167, met kaart. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (tas(t)) en (berm) het lemma "oogststapel in de schuur" (3.3.6), van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). Zie ook afbeelding 14.e bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 69a; N 4A, 10b; N 5, 81 en 85a; N 14, 48; N 15, 49b; N C, 5a; JG 1a, 1b en 2c; L B2, 292; L 48, 13; Lu 2, 13; Gi 2.1, 20; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 58b, 70a en 71]
I-6
|
23649 |
te communie gaan |
te communie (<lat.) gaan:
tə kəmunə goin (P047p Loksbergen)
|
Tot de communie gaan, ter communie gaan, te communie gaan, communiceren onder de mis [kómmeletseere?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29098 |
te eng |
te klein:
tǝ klɛ̄n (P047p Loksbergen),
te smal:
tǝ smal (P047p Loksbergen)
|
Te nauw, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130b; N 62, 26b; MW]
II-7
|
18241 |
te groot zijn |
fronselen:
[cf. kreukelen]
frònsələ (P047p Loksbergen),
slodderen:
sloddərən (P047p Loksbergen),
te groot zijn:
tə grōēwət (P047p Loksbergen)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk zit te ruim? [N 62 (1973)] || Niet passen, gezegd van kleding-stukken [pronsen, bolderen, flodderen, slodderen] [N 114 (2002)] || niet passen, gezegd van kledingstukken (pronsen, bolderen) [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18247 |
te klein zijn |
te klein zijn:
tə klèèn (P047p Loksbergen),
te smal zijn:
tə smal (P047p Loksbergen),
trekken:
hət trékt (P047p Loksbergen)
|
Hoe zegt U: het kledingstuk is te eng (trekt?) [N 62 (1973)]
III-1-3
|
29095 |
te wijd |
te groot:
tǝ grūwǝt (P047p Loksbergen)
|
Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW]
II-7
|
17715 |
teelballen |
ballen/bollen:
Gemeen.
bollə (P047p Loksbergen),
chocodezen:
Schertsend.
chokkədeezə (P047p Loksbergen),
karamellen:
Gemeen.
krəmellə (P047p Loksbergen),
kloten:
Gemeen.
kloewətə (P047p Loksbergen),
kloote (P047p Loksbergen),
morellen:
Schertsend.
mərellə (P047p Loksbergen),
patatten:
Gemeen.
pətettə (P047p Loksbergen)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
33794 |
teelzak |
bors:
bø̜s (P047p Loksbergen)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a, 37b en 38]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
tijǝn (P047p Loksbergen)
|
Het voorste deel van de klompholte. [N 97, 38]
II-12
|
32407 |
teenmes |
teenmes:
tijǝnmɛs (P047p Loksbergen)
|
Bodemmes waarvan het snijdend gedeelte vrij smal is en waarvan de opwaarts gebogen punt spits toeloopt. Soms is dit deel van het blad ook tot een lichte haak omgebogen. Het mes dient om de teenholte van de geheulde klomp ruimer te maken en af te werken. De steel van het mes is lang en rust tijdens het werken op de schouder van de klompenmaker. [A 29a, 8a; A 29a, 10a; A 29a, 10c; A 29a, 12a-b; A 29a, 15c; Bakeman 9; monogr.]
II-12
|