19852 |
tralie |
tralie:
troͅi̯lə (P047p Loksbergen)
|
een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
17928 |
trant |
gang:
gànk (P047p Loksbergen)
|
gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19378 |
trap |
trap:
trap (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen),
trapje:
trɛpkə (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen)
|
trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
17958 |
trappelen |
trippelen:
tripele (P047p Loksbergen),
tripələ (P047p Loksbergen)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen) [N 108 (2001)] || Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19850 |
trechter |
trechter:
trɛxtər (P047p Loksbergen)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛxtǝr (P047p Loksbergen)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
32439 |
tree |
bodem:
bojǝm (P047p Loksbergen),
zool:
zǫwl (P047p Loksbergen)
|
Het gedeelte tussen bal en teen aan de binnenkant van de klomp waarop de voorvoet steunt. [N 97, 33]
II-12
|
21161 |
trein |
trein:
tréén (P047p Loksbergen)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19292 |
treiteren |
faradien:
faradjiejə (P047p Loksbergen),
kreiten:
krèètə (P047p Loksbergen)
|
lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
goesting:
goisting (P047p Loksbergen),
kop:
kòp (P047p Loksbergen)
|
trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|