21385 |
troep |
troep:
trŏĕp (P047p Loksbergen)
|
een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22394 |
troeven |
kopen:
koewepe (P047p Loksbergen)
|
Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19982 |
trom |
trommel:
truməl (P047p Loksbergen)
|
Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22861 |
trommeltje |
trommeltje:
truməlkə (P047p Loksbergen)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
22672 |
trompet |
trompet:
trumpət (P047p Loksbergen)
|
Het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18857 |
troosten; troost |
troost:
trōēwəst (P047p Loksbergen),
tròist (P047p Loksbergen)
|
het schenken van bemoediging en verzachting bij smart, of droefheid [troost, konsolatie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33595 |
tros vruchten |
bok:
bok (P047p Loksbergen),
klis:
klès (P047p Loksbergen, ...
P047p Loksbergen,
P047p Loksbergen),
tros:
tros (P047p Loksbergen)
|
Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)] || tros [ZND 32 (1939)]
I-7
|
19317 |
trots |
fier:
fīērə (P047p Loksbergen),
groots:
gruts (P047p Loksbergen),
grootsige, een -:
grutsigə (P047p Loksbergen)
|
groots [ZND 24 (1937)] || vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19318 |
trotsheid |
geste:
zjést (P047p Loksbergen)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20428 |
trouwboekje |
trouwboekje:
tróóbukske (P047p Loksbergen)
|
het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)]
III-2-2
|