e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Loksbergen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitschelden bezeiken: bəzéékə (Loksbergen), uitjouwen: əətjaowə (Loksbergen), uitmaken: əətmákə (Loksbergen), uitschijten: əətschééjətə (Loksbergen), verwijten: vərwéjətə (Loksbergen) iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] III-3-1
uitschieten uitlopen: ø̜̄tlūǝpǝ (Loksbergen) De in bundels gebonden, gesorteerde grauwe wissen worden in het najaar met de onderzijde in water of in een modderige greppel gezet. Het ɛuitschietenɛ is het in het voorjaar uitlopen van twijgen op de geplante bussels. Het uitschieten zorgt ervoor dat de schors van de wis los gaat en eenvoudig verwijderd kan worden. De uitloper zelf wordt in Neeritter (L 321) scheut (šø̄t) genoemd.' [N 40, 25] II-12
uitslag onder de neus rappen: WNT: rap (I), mv. rappen, 1) Roof van een wond, korst van een huidziekte, puist.  rapə (Loksbergen) Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast, uitslag, zweren). [N 107 (2001)] III-1-2
uitsliepen kreiten: algemeen voor tergen  krä:tə (Loksbergen), uitsliepen: ø͂ͅtslīpə (Loksbergen) Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)] III-3-2
uitsluitertjesdag buitensluitens: beetesleetes (Loksbergen) De dag waarop de kinderen hun ouders buiten het huis sluiten. [N 88 (1982)] III-3-2
uitspannen uitspannen: øtspanǝ (Loksbergen), ø̜̄tspanǝ (Loksbergen) De klompen na bewerking van de binnenkant uit de heulbank halen. [N 97, 96] || Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10, II-12
uitstalling van het allerheiligste uitstelling: əətstelling (Loksbergen) Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)] III-3-3
uitvlucht uitvlucht: əətvlucht (Loksbergen) wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)] III-1-4
uitwerpselen kak: kak (Loksbergen), plededder: [Klanknabootsing, vgl. lm. diarree: retteketet, rettepetet en rettettet]  plədeddər (Loksbergen), stront: stront (Loksbergen) uitwerpselen [N 10c (1995)] III-1-1
uitwijken afzetten: af˲zętǝ (Loksbergen) Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10