21445 |
uitschelden |
bezeiken:
bəzéékə (P047p Loksbergen),
uitjouwen:
əətjaowə (P047p Loksbergen),
uitmaken:
əətmákə (P047p Loksbergen),
uitschijten:
əətschééjətə (P047p Loksbergen),
verwijten:
vərwéjətə (P047p Loksbergen)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32482 |
uitschieten |
uitlopen:
ø̜̄tlūǝpǝ (P047p Loksbergen)
|
De in bundels gebonden, gesorteerde grauwe wissen worden in het najaar met de onderzijde in water of in een modderige greppel gezet. Het ɛuitschietenɛ is het in het voorjaar uitlopen van twijgen op de geplante bussels. Het uitschieten zorgt ervoor dat de schors van de wis los gaat en eenvoudig verwijderd kan worden. De uitloper zelf wordt in Neeritter (L 321) scheut (šø̄t) genoemd.' [N 40, 25]
II-12
|
18108 |
uitslag onder de neus |
rappen:
WNT: rap (I), mv. rappen, 1) Roof van een wond, korst van een huidziekte, puist.
rapə (P047p Loksbergen)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast, uitslag, zweren). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22343 |
uitsliepen |
kreiten:
algemeen voor tergen
krä:tə (P047p Loksbergen),
uitsliepen:
ø͂ͅtslīpə (P047p Loksbergen)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
22454 |
uitsluitertjesdag |
buitensluitens:
beetesleetes (P047p Loksbergen)
|
De dag waarop de kinderen hun ouders buiten het huis sluiten. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
øtspanǝ (P047p Loksbergen),
ø̜̄tspanǝ (P047p Loksbergen)
|
De klompen na bewerking van de binnenkant uit de heulbank halen. [N 97, 96] || Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10, II-12
|
23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
uitstelling:
əətstelling (P047p Loksbergen)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
əətvlucht (P047p Loksbergen)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17705 |
uitwerpselen |
kak:
kak (P047p Loksbergen),
plededder:
[Klanknabootsing, vgl. lm. diarree: retteketet, rettepetet en rettettet]
plədeddər (P047p Loksbergen),
stront:
stront (P047p Loksbergen)
|
uitwerpselen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
21133 |
uitwijken |
afzetten:
af˲zętǝ (P047p Loksbergen)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|