e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote weegbree weegblad: wēgblat (Lommel) Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben. I-5
grove zeef, voor consumptieaardappelen grove zift: grǫf zeft (Lommel) De meest grove of bovenste zeef; hierdoor worden de grootste aardappelen afgezonderd van de rest. Deze dienen voor de consumptie. Omschrijvende antwoorden als "grote zeef" zijn hier niet opgenomen. In Belgisch Limburg is zeef onzijdig en moet men voor grove zeef wel grof zeef lezen. [N 12, 34a] I-5
gulden gulden: gulden (Lommel, ... ) gulden [ZND 35 (1941)] III-3-1
gulden mis gulden mis: de gulden mis (Lommel), de gulmis (Lommel), dɛ guldɛ mis (Lommel) Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)] III-3-3
gulp van een broek schuurdeur: sxy(r)dø̄r (Lommel) gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)] III-1-3
gunnen afgaan: ps. omgespeld volgens Frings.  zə ge af (Lommel), zəge af (Lommel), gunnen: gunnən (Lommel) gunnen || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)] III-1-4, III-3-1
guur, kil en schraal weer killig (weer): kellig (Lommel, ... ), e als in prêt  kellig wee-jer (Lommel), è als in het Franse mais  kèllig weejər (Lommel), è als in mais  kèllig weejer (Lommel), zuur (weer): zuwər (Lommel), zuər wéər (Lommel), zūwər (Lommel) huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)] III-4-4
haag heg: hęx (Lommel) Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.] I-8
haagappel kermiskersje: [ker6m6skjeskas*]  kermiskersjes (Lommel) meidoorn, vrucht (Crataegus) [DC 69 (1994)] III-4-3
haagbeuk beuk: [bøk]  beuk (Lommel), haagbeuk: haogbeuk (Lommel), herenteer: [hae:r6ntae:r]  herenteren (Lommel) haagbeuk (Carpinus betulus) [DC 69 (1994)] || haagbeuk (carpinus betulus) [ZND 35 (1941)] III-4-3