e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtspaander kennepstek: kɛnəpstɛk (Lommel) spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)] III-2-1
houtsplinter splinter: splẽntǝr (Lommel) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
houtworm memel: mēməl (Lommel), milver: milver (Lommel), molm: olm, den — (Lommel), vermolmd hout  molm (Lommel) houtworm [Lk 01 (1953)] || houtworm, memel [ZND 38 (1942)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)] III-4-2
houweel hak: hak (Lommel), houweel: hǫu̯wiǝl (Lommel), pioche: pii̯os (Lommel) Houweel of hak die vroeger gebruikt werd om de wielen van de kar of wagen vrij te maken als die vastgelopen was op slechte wegen. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de kar of wagen tot de wegen beter werden en de hak als steun vervangen werd door de zware karsteun. [N 17, 83; JG 1d; monogr.] I-13
houwhamer steenbeitel: stējǝn˱bē̜tǝl (Lommel), stēʔǝn˱bęjtǝl (Lommel) Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.] II-9
hovaardig groots: gröts (Lommel) hovaardig, trots III-1-4
huid huid: hoid (Lommel, ... ), huid (Lommel), høͅyd (Lommel), høͅyt (Lommel), (mv)  hǫi̯dǝn (Lommel), koeienhuid: (mv)  kui̯høi̯ǝn (Lommel), vel: vael (Lommel), vel (Lommel, ... ), veͅl (Lommel, ... ) [L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)] || huid, vel [N 10b (1961)] I-11, III-1-1
huidschilfers pelletjes: pelə⁄əs (Lommel, ... ), peͅlə⁄əs (Lommel) schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2
huiduitslag pukkels: pukkels (Lommel), uitslag: uitslag (Lommel) Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (uitslag, pukkels, broebels). [N 107 (2001)] III-1-2
huif van de huifkar huif: hǭi̯f (Lommel) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13