e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een weide scheuren blekken: [blekken] (Lommel), blękǝn (Lommel), blęʔǝn (Lommel), blɛʔǝ(n) (Lommel), gereedploegen: gǝrēi̯ǝt[ploegen] (Lommel), twee sneden ploegen: twēǝ snēi̯ [ploegen] (Lommel), tweevoren: twēǝvou̯ǝrǝn (Lommel) Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.] I-1
een wind laten een scheet laten: n scheet laten (Lommel), poerten: poerten (Lommel) wind laten [N 10c (1995)] III-1-1
een zandbad nemen (zich) ploeieren: plø̜̄u̯ǝrǝn (Lommel), flodderen: flǭdǝrǝ (Lommel), plodderen: plǫdrǝ (Lommel) Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.] I-12
een ziekte onder de leden hebben een ziekte op het lijf hebben: heͅ hejən ziktə optleͅif (Lommel), iet op de leden hebben: hij heeft iets op de leden  heͅi he ijt ob də lij (Lommel) ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)] III-1-2
een zwerm opvangen korven: kø̜rǝvǝ (Lommel), scheppen: scheppen (Lommel), vangen: vaŋǝn (Lommel) Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.] II-6
eend eend: ęn (Lommel) [JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.] I-12
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg staartploeg: stɛrt[ploeg] (Lommel) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.] I-1
eenvoudige of armoedige woning kot: koͅt (Lommel) armoedig huis, hok III-2-1
eenzaam afgelegen: afgelege (Lommel), afgelegen (Lommel), afgelègen (Lommel, ... ), alleen: allē[ə}n (Lommel), allīn (Lommel), binnenin: binnen ien (Lommel) het huis ligt zo eenzaam, zo afgelegen [ZND 34 (1940)] III-3-1
eer eer: eejər (Lommel) eer III-1-4