32707 |
een weide scheuren |
blekken:
[blekken] (K278p Lommel),
blękǝn (K278p Lommel),
blęʔǝn (K278p Lommel),
blɛʔǝ(n) (K278p Lommel),
gereedploegen:
gǝrēi̯ǝt[ploegen] (K278p Lommel),
twee sneden ploegen:
twēǝ snēi̯ [ploegen] (K278p Lommel),
tweevoren:
twēǝvou̯ǝrǝn (K278p Lommel)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
17709 |
een wind laten |
een scheet laten:
n scheet laten (K278p Lommel),
poerten:
poerten (K278p Lommel)
|
wind laten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34495 |
een zandbad nemen |
(zich) ploeieren:
plø̜̄u̯ǝrǝn (K278p Lommel),
flodderen:
flǭdǝrǝ (K278p Lommel),
plodderen:
plǫdrǝ (K278p Lommel)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
een ziekte op het lijf hebben:
heͅ hejən ziktə optleͅif (K278p Lommel),
iet op de leden hebben:
hij heeft iets op de leden
heͅi he ijt ob də lij (K278p Lommel)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28606 |
een zwerm opvangen |
korven:
kø̜rǝvǝ (K278p Lommel),
scheppen:
scheppen (K278p Lommel),
vangen:
vaŋǝn (K278p Lommel)
|
Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.]
II-6
|
34542 |
eend |
eend:
ęn (K278p Lommel)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
32631 |
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg |
staartploeg:
stɛrt[ploeg] (K278p Lommel)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.]
I-1
|
19368 |
eenvoudige of armoedige woning |
kot:
koͅt (K278p Lommel)
|
armoedig huis, hok
III-2-1
|
21517 |
eenzaam |
afgelegen:
afgelege (K278p Lommel),
afgelegen (K278p Lommel),
afgelègen (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
alleen:
allē[ə}n (K278p Lommel),
allīn (K278p Lommel),
binnenin:
binnen ien (K278p Lommel)
|
het huis ligt zo eenzaam, zo afgelegen [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
19119 |
eer |
eer:
eejər (K278p Lommel)
|
eer
III-1-4
|