id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24443 | fruitworm | appelmade: apəlmōͅj (Lommel) | worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2 |
19727 | fuchsia | belletjes: - bellekes (Lommel) | fuchsia [DC 57 (1982)] III-2-1 |
30056 | fundament | fondament: fǫlǝmɛnt (Lommel) | De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.] II-9 |
30104 | fundament van de schoorsteen | fondamenten: fǫlǝmɛntǝn (Lommel) | Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.] II-9 |
30053 | funderingssleuven uitsteken | fondamenten schieten: fonǝmɛntǝn sxitǝň (Lommel), fondamenten uitschieten: fonǝmɛntǝn øtsxitǝň (Lommel), fǫlǝmɛntǝn øtsxitǝn (Lommel) | Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.] II-9 |
19094 | futloze jongen | labbekak: làbbəkàk (Lommel), lummel: dai is ne lummel (Lommel), mossel: des ’n mossel (Lommel) | Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] || futloos persoon, luilak III-1-4 |
24149 | fuut | fuut: fyt (Lommel) | fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)] III-4-1 |
17807 | gaan | gaan: goan (Lommel), goaën (Lommel), goͅn (Lommel) | gaan [ZND m] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2 |
18345 | gaatje voor de schoenveter | kotje: köi̯ʔəs (Lommel) | gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)] III-1-3 |
28925 | gaatjestang | gaatjestang: gaatjestang (Lommel) | Een tang waarmee men rijggaten maakt. Zie afb. 27. [N 60, 46b; N 60, 46c] II-10 |