e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gadeslaan? gadeslaan: zèn zaa-ɛn gowieslòn (Lommel), zorgen voor: ie zourgt vur zijn zau⁄en (Lommel) Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)] III-3-1
gaffel gaffel: dɛ gaffɛl toew zêttɛn (Lommel), zet de gaffel wa bîṇj (Lommel), Ja, dat noemt men de gaffel.  gaffel (Lommel), gaffels: de gaffels bijzetten (Lommel) Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)] III-3-2
galgeknoop galgeknoop: galgeknoop (Lommel) De knoop waarmee borstel en pekdraad bij het rispeleind aan elkaar bevestigd worden. [N 60, 198c] II-10
galgenaas bandiet: nɛ bandiet (Lommel), sloeber: Van Dale: sloeber, 2. (scheldwoord) smeerlap, schoelje, vlegel.  nɛ sloeber (Lommel), smeerlap: een smerlap (Lommel) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-3-1
galmgaten galmgaten: dɛ galmgowɛtɛn (Lommel), galmgauten (Lommel) Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)] III-3-3
galopperen vierklauwens lopen: virklāu̯ǝs lōpǝn (Lommel) De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f] I-9
gang gang: gaŋ (Lommel), gaŋk (Lommel) gang [ZND 01 (1922)] III-2-1
gans gans: gans (Lommel) [A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.] I-12
gapende wonde open wonde: open won (Lommel) een gapende wonde [ZND 35 (1941)] III-1-2
garen garen: gowrǝn (Lommel), gowǝrǝn (Lommel), gǭrǝn (Lommel), gǭwǝrǝn (Lommel) Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.] II-7