21586 |
geen ... waard |
dat betekent niks:
betekənd niks (K278p Lommel),
geen cent waard:
genne cent werd (K278p Lommel),
geen knop waard:
genne knop werd (K278p Lommel)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
19280 |
geen rust hebben |
geen rust hebben:
hej hèt gèn rust (K278p Lommel),
rust noch duur hebben:
hij hêt rust noch duur (K278p Lommel)
|
hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
31121 |
geen stand hebben |
op niks trekken:
op niks trekken (K278p Lommel)
|
De uitdrukking waarmee men aangeeft dat een schoen er niet goed uitziet, dat hij geen stand heeft. [N 60, 225b]
II-10
|
29054 |
geer |
volantje:
valęŋskǝ (K278p Lommel)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫrt˲vou̯ǝrǝn (K278p Lommel),
spie/spij:
spi (K278p Lommel)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
(gaopen) (K278p Lommel),
gaapen (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
gaopen (K278p Lommel),
gapən (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
gāpə (K278p Lommel),
gāpən (K278p Lommel),
ga͂pen (K278p Lommel)
|
gapen [N 10 (1961)] || geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
graxt (K278p Lommel),
grāxt (K278p Lommel),
sloot:
slōt (K278p Lommel)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gehakt vlees:
gɛhakt vleejes (K278p Lommel),
gekapt vlees:
gekapt vleeesch (K278p Lommel),
gemalen:
Syst. Grootaers
gəmoͅu̯wlə (K278p Lommel),
kipkap:
kip-kap (K278p Lommel),
kipkap (K278p Lommel)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] || gehakt vlees [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
roof:
rōf (K278p Lommel)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|
17621 |
gehemelte |
gehemelte:
gehemelte (K278p Lommel),
gɛhemɛltɛ (K278p Lommel)
|
het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|