22404 |
getalzijde van een geldstuk |
munt:
munt (K278p Lommel)
|
de getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18828 |
getob; tobben |
gesukkel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gesukkel (K278p Lommel)
|
gemartel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwd wijf:
gətrówd wééf (K278p Lommel)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
20369 |
getuige |
getuige:
getuige (K278p Lommel)
|
de getuige bij het huwelijk [tsuuch] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
33388 |
getuigrek |
houten pin:
hãtǝ pen (K278p Lommel)
|
Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81]
I-6
|
19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
gevaalijk (K278p Lommel),
mi vuur speulen is gevoarlèk (K278p Lommel)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
19093 |
gevaarlijke kerel |
gevaarlijk:
des ne gevoarlèkke kèrel (K278p Lommel),
ne gevaalijke kairel (K278p Lommel)
|
Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
23899 |
gevallen engelen |
duivels:
dyvəls (K278p Lommel)
|
De gevallen engelen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19743 |
gevel |
gevel:
gēveͅl (K278p Lommel),
geͅi̯vəl (K278p Lommel),
gɛ̄vəl (K278p Lommel)
|
een schoone gevel [ZND 35 (1941)] || gevel
III-2-1
|
24003 |
gevormd worden |
gevormd worden:
gəvərəmt wɛjərən (K278p Lommel)
|
Gevormd worden, het Vormsel ontvangen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|