33308 |
grondkrabber |
drietand:
drii̯tant (K278p Lommel),
krabber:
krabǝr (K278p Lommel)
|
Haak voor het losmaken van de grond en voor het wieden. Het gereedschap heeft 3 of 4 vaak sterk gebogen tanden, die langer zijn dan de tanden van de hark; door de tanden onderscheidt de krabber zich ook van de schoffel die een mesvormig werkend deel heeft, maar voor hetzelfde doel wordt gebruikt. Hier is het materiaal uit de vragen N 18, 55-63 opgenomen waarbij niet het doel om mest te trekken is aangegeven. Bij het hier opgenomen type mesthaak is dit àndere doel, het losmaken van de grond, uitdrukkelijk aangegeven. Het materiaal geeft geen aanleiding voor een apart lemma Aardappelkrabber. Naast het voornaamste doel waarvoor dergelijke haken worden gebruikt, het loswoelen van de grond, zijn nog drie andere doeleinden en typen haken in het materiaal onderscheiden die aan het einde van lemma zijn opgenomen: 1. haak voor het schoonmaken van sloten e.d.; 2. brandhaak of weerhaak om iets op te vissen: gereedschap met zeer lange steel; het werkend deel is een (oude) riek met omgekrulde scherpe punten; het was vroeger op de boerderij voorhanden om in geval van brand het brandend dakstro weg te kunnen trekken; 3. drie-of viertand, naar de vorm benoemd, zonder enige aanwijzing voor het gebruiksdoel. [N 18, 55 - 63, behalve hetgeen is ondergebracht in het lemma mesthaak in WLD.I.1, p. 12; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
30054 |
grondwerker |
fondamentengraver:
fonǝmɛntǝgrāvǝr (K278p Lommel),
fondamentenmaker:
fonǝmɛntǝmāʔǝr (K278p Lommel),
graver:
grāvǝr (K278p Lommel),
handlanger:
[handlanger] (K278p Lommel),
metserdiender:
[metserdiender] (K278p Lommel)
|
De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.]
II-9
|
32738 |
groot geploegd middendeel |
rug:
røx (K278p Lommel)
|
Onder het groot geploegd middendeel van een akker wordt verstaan de aan één stuk en meestal in lengtevoren te ploegen hoofdmoot van een akker, die het eerst bewerkt is of wordt. Dit middendeel omvat, op de wendakker(s) en een evt. geerstuk na, de gehele akker. Voor sommige van de hieronder vermelde termen zie men ook het lemma zzoivoor, diep geploegd land. [N 11, 52; N 11A, 125a]
I-1
|
32670 |
groot voorploegwiel |
voorwiel:
[voor]wil (K278p Lommel)
|
Het grote, doorgaans rechter voorploegwiel dat "in de voor" loopt. Van onderstaande termen zijn voorrad, voorwiel, voorrullen ook toepasselijk op het in de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. Voor het voor-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 31.II.c; N 11A, 97c]
I-1
|
20346 |
grootmoeder |
grootmoeder:
gretmoewder (K278p Lommel),
grutmoeder (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
peet:
pèèt (K278p Lommel),
cf. VD s.v. "1. peet"= peter of meter maar gew. ook "grootmoeder
peet (K278p Lommel)
|
grootmoeder [ZND 35 (1941)] || grootmoeder (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
bon-pa:
boupa (K278p Lommel),
bon-papa:
kindertaal; cf. VD F-N s.v. "bon-papa"(kindert.)
bonpapa (K278p Lommel),
grootvader:
gretvowédér (K278p Lommel),
grutvouder (K278p Lommel),
peter:
peetər (K278p Lommel),
peteren:
kindertaal; "zeggen veel kinderen tegen grootvader waarvan hijzelf geen peter is"; cf. WNT s.v. "peteren (I)"1) peter, doopvader; zie lemma "peetoom
peetéren (K278p Lommel)
|
grootvader [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
33317 |
grote boerderij |
geleg:
gǝlɛx (K278p Lommel),
grote boerderij:
grōtǝ [boerderij] (K278p Lommel),
hoeve:
huf (K278p Lommel)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
24165 |
grote lijster |
boslijster:
boslèster (K278p Lommel),
grote lijster:
grou̯ətə leͅstər (K278p Lommel),
slijster:
Frings, omgesp.
sleͅstər (K278p Lommel)
|
grote lijster || grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19502 |
grote schoonmaak |
grote kuis:
groeëte kös (K278p Lommel)
|
Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)]
III-2-1
|
22675 |
grote trom |
grosse caisse (fr.):
(n) grosse-caisse (K278p Lommel)
|
een grote trom [trombol] [N 112 (2006)]
III-3-2
|