24857 |
grote weegbree |
weegblad:
wēgblat (K278p Lommel)
|
Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben.
I-5
|
33226 |
grove zeef, voor consumptieaardappelen |
grove zift:
grǫf zeft (K278p Lommel)
|
De meest grove of bovenste zeef; hierdoor worden de grootste aardappelen afgezonderd van de rest. Deze dienen voor de consumptie. Omschrijvende antwoorden als "grote zeef" zijn hier niet opgenomen. In Belgisch Limburg is zeef onzijdig en moet men voor grove zeef wel grof zeef lezen. [N 12, 34a]
I-5
|
21331 |
gulden |
gulden:
gulden (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
gulden [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
23267 |
gulden mis |
gulden mis:
de gulden mis (K278p Lommel),
de gulmis (K278p Lommel),
dɛ guldɛ mis (K278p Lommel)
|
Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
18541 |
gulp van een broek |
schuurdeur:
sxy(r)dø̄r (K278p Lommel)
|
gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19075 |
gunnen |
afgaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
zə ge af (K278p Lommel),
zəge af (K278p Lommel),
gunnen:
gunnən (K278p Lommel)
|
gunnen || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)]
III-1-4, III-3-1
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
killig (weer):
kellig (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel),
e als in prêt
kellig wee-jer (K278p Lommel),
è als in het Franse mais
kèllig weejər (K278p Lommel),
è als in mais
kèllig weejer (K278p Lommel),
zuur (weer):
zuwər (K278p Lommel),
zuər wéər (K278p Lommel),
zūwər (K278p Lommel)
|
huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
29733 |
haag |
heg:
hęx (K278p Lommel)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
24532 |
haagappel |
kermiskersje:
[ker6m6skjeskas*]
kermiskersjes (K278p Lommel)
|
meidoorn, vrucht (Crataegus) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
24606 |
haagbeuk |
beuk:
[bøk]
beuk (K278p Lommel),
haagbeuk:
haogbeuk (K278p Lommel),
herenteer:
[hae:r6ntae:r]
herenteren (K278p Lommel)
|
haagbeuk (Carpinus betulus) [DC 69 (1994)] || haagbeuk (carpinus betulus) [ZND 35 (1941)]
III-4-3
|