e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huifkar huifkar: hø̜i̯fkǭr (Lommel) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huig huig: huig (Lommel) Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, lel(ke), ziel). [N 106 (2001)] III-1-1
huilen blten: blèten (Lommel), janken: jàngʔən (Lommel), schreeuwen: schreiəwən (Lommel), toeten: tŏĕwtən (Lommel) huilen, wenen || schreien, wenen || wenen, huilen || wenen, schreien, huilen III-1-4
huis, woning huis: hø͂ͅi̯s (Lommel), høͅi̯s (Lommel), keet: kēt (Lommel), kruipkot: krø͂ͅi̯pkot (Lommel), woning: woneŋ (Lommel), woonst: zelden gebr. wel in tweewoonst  wonst (Lommel) huis [ZND 34 (1940)] || huis, barak || klein en eng (armelijk) huisje || woning III-2-1
huisakker stee: stēi̯ (Lommel), stęi̯ (Lommel) Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.] I-8
huishouden huishouden: heͅi̯shoͅu̯ən (Lommel), hoͅu̯shoͅu̯ən (Lommel), høi̯shāu̯ən (Lommel), høͅi̯shau̯ən (Lommel) Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)] III-2-1
huismus, mus daksjierp: da:ksjirp (Lommel, ... ), mus: mus (Lommel), møs (Lommel), sjierper: sjierper (Lommel), sjirpər (Lommel, ... ), širəpər (Lommel), Frings, omgesp.  širəpər (Lommel) huismus || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || mus [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1930)] III-4-1
huisvlieg, vlieg vlieg: vlix (Lommel), vlīēg (Lommel) vlieg [Willems (1885)] III-4-2
huisweide dries: dris (Lommel) I-7
huiszwaluw huiszwats: høͅi̯swats (Lommel) huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)] III-4-1