18748 |
[foulard] |
foulard (fr.):
<Fr. foulard.
flār (K278p Lommel)
|
halsdoek, hoofddoek
III-1-3
|
18261 |
[kazak] |
kazak:
kəzàk (K278p Lommel)
|
kazak; inventarisatie betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18182 |
[kazavek?] |
kazavek:
kleine vrouwenmantel die tot het middel reikt
Kazəveͅk (K278p Lommel),
kazavekje:
Kort jasje.
kazəvɛkskə (K278p Lommel),
kazɛvɛkskən (K278p Lommel)
|
kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || Kent u het woord kazevek, kazaver, kazawik voor een bepaald kledingstuk? Geef de juiste uitspraak op [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
18606 |
[lijfje] |
lijfje:
Bloesje dat niet tot aan de rok reikt.
lefkə (K278p Lommel),
Onderlijfje.
leͅfkə (K278p Lommel)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31697 |
aaks |
aaks:
aks (K278p Lommel),
grote bijl:
grōǝt˱ bē̜l (K278p Lommel),
slagbijl:
slax˱bē̜l (K278p Lommel)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoes (K278p Lommel),
almoes (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
cent:
ne cent (K278p Lommel)
|
aalmoes [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
24077 |
aalmoezenier |
aalmoezenier:
ālmuzənīər (K278p Lommel)
|
Een priester die belast is met de zielzorg van een bepaalde klasse of groep van mensen [aalmoezeneer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
31252 |
aambeeld |
aanbeeld:
ambęlt (K278p Lommel)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|
18097 |
aambeien |
blikhiefer:
blekhiefer (K278p Lommel),
speen:
speen (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (aambeien, takken, speen, blikaar(d)s, (vijg)puisten). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20284 |
aan de borst zijn |
aan de mem zijn:
èn də mèm zén (K278p Lommel),
tutteren:
tuttərən (K278p Lommel)
|
aan de burst zuigen || aan de mem zijn
III-2-2
|