22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
kegels (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel),
mɛ̝tə ke.gəls wø̝rtəer nimɛ̝r gəspø̞lt (K278p Lommel)
|
Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] || Kegel. [Willems (1885)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
keilder (K278p Lommel),
kelder (K278p Lommel),
keͅldər (K278p Lommel),
ke̞ͅldər (K278p Lommel),
kèlder (K278p Lommel),
kêlder (K278p Lommel)
|
kelder [RND], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
24181 |
kemphaan |
kemphaan:
kəmphoͅwən (K278p Lommel),
kemphennetje:
alle steltlopers worden zo genoemd Frings, omgesp.
kɛmphenəʔə (K278p Lommel),
ook andere steltlopers of waadvogels
kɛmphenəʔə (K278p Lommel)
|
kemphaan || kemphaan (29 alleen langs de rivieren in weiland; mannetjes hebben in het voorjaar bonte veerkragen en houden gezamenlijke schijngevechten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28419 |
kempische kast |
kempische:
kempische (K278p Lommel)
|
Soort bijenkast. De Kempische bijenkast is een kast met bovenbehandeling. Ze bestaat uit een bodemplank die licht helt om het afvloeien van de vochtigheid te vergemakkelijken, en een toeslaande vliegplank aan de voorzijde van de bodem. Uit het midden van de bodem heeft men een kleine opening, de bodemverluchting, gezaagd voor de luchtverversing. Verder heeft de kast broedkamers met in elk twaalf ramen, twee of meer hoogsels of honingzolders waarin ook twaalf ramen hangen die echter kleiner zijn dan in de broedkamers. De kast heeft een plat dak met zink bekleed en van twee luchtgaten voorzien. Aan deze luchtgaten worden soms bijenuitlaten aangebracht waardoor de bijen, die gevangen blijven onder het dak, kunnen ontsnappen. Een koninginnerooster of moederplaat scheidt de broedkamer van de honingzolder af. Twee afsluitingsplanken laten de imker toe de broedkamer naar willekeur te vergroten of te verkleinen (Lhoest, pag. 83). Deze kast is in de Kempen zeer verspreid. [N 63, 9]
II-6
|
19053 |
kennen |
kennen:
kénnən (K278p Lommel)
|
kennen
III-1-4
|
20242 |
kennis |
kennis:
kénnəs (K278p Lommel)
|
kennis
III-2-2
|
21283 |
kerel |
kerel:
da`s ne ruwe kerel (K278p Lommel),
dat is en rouwen kèrel (K278p Lommel),
kèrel (K278p Lommel),
kérel (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
kɛ͂rl (K278p Lommel),
vent:
vent (K278p Lommel)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND]
III-3-1
|
29111 |
keren |
(de paarden) laten draaien:
lo ̞ǝtǝ drɛ̄i̯ǝ (K278p Lommel),
draaien:
dręjǝ (K278p Lommel),
drɛ̄i̯ǝn (K278p Lommel),
keren:
kējǝrǝn (K278p Lommel),
omdraaien:
omdraaien (K278p Lommel)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
I-1, II-7
|
23214 |
kerk |
kerk:
he˂ was tə vryg ēͅn də ke˂rk (K278p Lommel),
hēͅi was tə vryx ēn də kerk (K278p Lommel)
|
te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)]
III-3-3
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
onz
tkəerkhoͅf (K278p Lommel)
|
Kerkhof. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|