22457 |
ketelmuziek |
ketelmuziek:
ketelmeziek (K278p Lommel),
Ss. sub ketel.
ketelmuziek (K278p Lommel)
|
[Ketelmuziek]. || het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
19545 |
ketsgereedschap |
ketsstaal:
kɛtstōͅu̯əl (K278p Lommel)
|
slagpen, stalen ~ en vuursteen in de tondeldoos te zamen (ketsgetuig) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (K278p Lommel)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
19665 |
keuken |
keuken:
kø̄ʔən (K278p Lommel)
|
keuken
III-2-1
|
19496 |
keukenrek |
keukenrek:
kø̄ʔənreͅk (K278p Lommel),
plank:
plaŋk (K278p Lommel),
schap:
sxap (K278p Lommel),
schapraai:
sxaprāi̯ (K278p Lommel)
|
de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
18894 |
keus |
keus:
kéús (K278p Lommel)
|
keus
III-1-4
|
24334 |
kever, tor |
kever:
kēvər (K278p Lommel)
|
kever
III-4-2
|
21461 |
kibbelen |
krekelen:
ze zein ant kraeikelen (K278p Lommel)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
24183 |
kiekendief |
hennendief:
henəndif (K278p Lommel),
klamper:
geldt voor alles vogels van groep 11: vr. 82 tot en met 87. Frings, omgesp.
klampər (K278p Lommel)
|
kiekendieven (± 47 langere staart en smallere vleugels dan buizerd [086]; slome kringetjesdraaiers; steeds laag boven grond; nest op de grond; bruine en grijze soorten; sommige in rietland of moeras, andere op de hei; ook wel eens op de trek [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
keel (K278p Lommel),
kiel (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel),
kéiəl (K278p Lommel),
kɛl (K278p Lommel)
|
Inspringende hoek, gevormd door twee hellende dakvlakken. [N 32, 43b; N 54, 171a] || kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)]
II-9, III-1-3
|