20348 |
kleinzoon |
kleinzoon:
klènzouən (K278p Lommel)
|
kleinzoon
III-2-2
|
32681 |
klemmateriaal |
sluitspie:
sløę̄itspii̯ (K278p Lommel),
spij/spie:
spii̯ (K278p Lommel)
|
Met allerlei materialen werden kouter, voorschaar en voorsteun van de ploeg op de ploegbalk vastgezet. Hierdoor bleven deze onderdelen verwisselbaar of verstelbaar. Welk materiaal men gebruikte, blijkt uit de opgaven. [N 11, 31.III.b; N 11A, 140b]
I-1
|
18626 |
klep (van pet) |
klep:
klep (K278p Lommel),
kleͅp (K278p Lommel),
B.v. op een jas; van zijn klak.
kleͅp (K278p Lommel)
|
klep || klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23215 |
klepel |
klepel:
de klepel van de klok (K278p Lommel)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
30315 |
klepraam |
val:
val (K278p Lommel)
|
Raam waarvan de scharnieren op de bovenregel van de vleugel zijn bevestigd. Het klepraam kan naar gelang van de constructie naar binnen of naar buiten draaien. [N 55, 42; A 42, 10b add.]
II-9
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babbele (K278p Lommel),
babbelen (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
kletsen:
Van Dale: kletsen, 1. (minacht.) praten of met elkaar spreken als iets hinderlijks of vervelends; -2. met of onder elkaar babbelen, beuzelpraatjes houden, hetzij ongunstig (wauwelen) of in neutrale bet., gemoedelijk praten; - in ongunstige zin spreken (over), ongegronde dingen zeggen, kwebbelen; [3.] overbrengen, oververtellen, klikken; 4. roddelen, kwaadspreken; -5. onzin verkopen, bazelen.
kletsen (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
lameren:
Van Dale: lameren, (gew.) kletsen, de tijd verbabbelen.
lameeren (K278p Lommel),
parleren:
`rap en keurig zijn in de taal`
parleeëren (K278p Lommel),
zeveren:
hij zeeëvert (K278p Lommel)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] || parlesanten; geef de dialectvorm van dit woord op indien het bestaat; wat betekent het ? [ZND 40 (1942)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21549 |
kletsen [onnozele praat vertellen] |
beuzelen:
hij beuzelt (K278p Lommel),
kletspraat vertellen:
hij vertailt kletspraowet (K278p Lommel)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klatsoortje:
kladzurkǝn (K278p Lommel)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
babbelwijf:
babbelwaaïf (K278p Lommel),
babbelwijf (K278p Lommel),
gazet:
`t is just een gazet (K278p Lommel),
waswijf:
waschwijf (K278p Lommel)
|
Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|