33556 |
moestuinx |
gaarde:
jādə (K278p Lommel),
groenselhof:
grønsəlhoͅf (K278p Lommel),
hof:
hof (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
hoͅf (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel)
|
[Goossens 1b (1960)] [N 05A (1964)] [Willems (1885)] [ZND 19B (1936)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
19078 |
moeten |
moeten:
muttən (K278p Lommel)
|
moeten
III-1-4
|
18269 |
mof |
mof:
mof (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel),
o lang en naar oe
mof (K278p Lommel),
moffel:
?
mofəl (K278p Lommel)
|
damesmof (hoe heet een damesmof, namelijk een cylindervormige koker van bontwerk, dienend om de handen warm te houden) [ZND 39 (1942)] || mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)] || moffel
III-1-3
|
19126 |
mogen |
mogen:
méúgən (K278p Lommel)
|
mogen
III-1-4
|
27340 |
moker |
vuisthamer:
vø̜sthāmǝr (K278p Lommel),
zware hamer:
zwǫrǝn hāmǝr (K278p Lommel)
|
Zware, vierkante ijzeren hamer met zeer korte steel voor het slopen van metselwerk. Zie ook afb. 12. Vgl. voor het eerste lid van het woordtype 'brokkeljonhamer' ook het Franse 'briquaillons' en het Waalse 'bricayons' ('steenpuin'). [N 30, 18b; N 30, 18a; monogr.]
II-9
|
18873 |
mokken |
het prot in hebben:
ət pròt ĭĕn émmən (K278p Lommel),
motsen (<du.):
mŏĕtsən (K278p Lommel),
protten:
próttən (K278p Lommel)
|
pruilen, kwade luim hebben || pruilen, mokken
III-1-4
|
32858 |
mol |
marp:
marǝp (K278p Lommel),
merp:
męrp (K278p Lommel)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|
32838 |
molbord |
laadbak:
lǫu̯ǝi̯bak (K278p Lommel),
schepper:
sxø̜pǝr (K278p Lommel)
|
Bedoeld wordt het sleeptoestel dat men bij het egaliseren van ongelijk land gebruikt om grond te verplaatsen, of waarmee men de aarde van molshopen verzamelt; zie afb. 96 en 97. [N 18, 22]
I-2
|
25957 |
molen |
molen:
mø̄.lǝn (K278p Lommel),
mø̜̄lǝn (K278p Lommel)
|
Algemene benaming voor zowel het werktuig waarmee men verschillende stoffen fijnmaakt, als voor het gebouw waarin het maalproces plaatsvindt. De specifieke benamingen voor het maalwerktuig zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛmaalgangɛ. In dit lemma zijn de dialectvarianten van molen met umlautsvocaal niet van een apart woordtype voorzien. Zie hiervoor ook de ɛinleidingɛ op het WLD, pag. 35-38.' [N O, 32i; JG 1a; JG 1b; S 24; Wi 4; Wi 51, l 1a-m; l 30; l 31; A 42, 2; A 42A, 51; Vds 1; Jan 1; Coe 1; Grof 1; Sche 1; monogr.; div.; A 43, 5; ND, 3; ND add.; Vld]
II-3
|
34617 |
molen van de wagen |
molen:
mø̄lǝ (K278p Lommel)
|
Dat deel van het voorstel dat ervoor zorgt dat het voorstel wendbaar is, de draaischijf. Het bestaat uit twee in elkaar draaiende metalen ringen die zich tussen het voorste asblok en het rongblok bevinden. De molen komt alleen voor bij de molenwagen. [N 17, 44j + 50a + 50c; N G, 71c; JG 1b; JG 1c; JG 1d; monogr.]
I-13
|