24216 |
nestelen |
nestelen:
neͅstələn (K278p Lommel)
|
nestelen, nest bouwen
III-4-1
|
24217 |
nestkastje |
vogelkastje:
vo.gəlkäskən (K278p Lommel)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
vlug:
beschr. antwoord: "ze zijn vlug", enz.
zɛ zên vlug (K278p Lommel),
vlugge jong:
vlugge jong (K278p Lommel)
|
jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)]
III-4-1
|
25594 |
netborstel |
netborstel:
nɛtbǫstǝl (K278p Lommel)
|
Borstel, kwast of handveger die dient voor het bevochtigen van de bovenzijde van het deegbrood. Volgens informanten (in L 289b, L 318b en Q 18, Q 112b) gebeurt dit ook wel met de hand. [N 29, 40b; monogr.]
II-1
|
28782 |
neteldoek |
doek:
duk (K278p Lommel)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|
25595 |
netvloeistof |
lochte koffie:
luxtǝ kofi (K278p Lommel),
stoom:
stoom (K278p Lommel),
suikerwater:
søʔ+F18832ǝrwowǝtǝr (K278p Lommel)
|
Vloeistof die dient voor het bevochtigen van de bovenzijde van het deegbrood. In dit lemma zijn alleen de benamingen opgenomen die een vloeistof of vloeibare substantie aanduiden. Naast een vloeibaar middel gebruikt men ook wel eens een vast product blijkens de opgaven suiker (Q 121), ei (L 269, Q 117a), aardappelenmeel (K 278, L 383, Q 97), bloem (Q 95). Deze laatste benamingen zijn niet verder in dit lemma opgenomen. Daarnaast zijn er allerlei combinaties van een vloeistof met een andere vloeistof of een vast product mogelijk zoals: water waarin wat suiker of ge-klopt eiwit (L 427), meel en water (L 291, Q 35), aardappelmeel met water (L 292, 321, 330, Q 121e), koffie en melk (Q 12), geklopt ei met melk (L 432), witte bloem met water (L 377), eiwit en water (Q 18), zemelen en water (L 270). Deze combinaties zijn ook niet fonetisch gedocumenteerd. Uiteindelijk valt het lemma uiteen in twee groepen. De ene groep bevat algemene benamingen voor "netvloeistof", de tweede groep geeft de benamingen van een bepaald soort vloeistof of vloeibare substantie die als "netvloeistof" gebruikt wordt. [N 29, 40c; N 29, 40d; monogr.]
II-1
|
17608 |
neus |
neus:
nø̄s (K278p Lommel),
tip:
tep (K278p Lommel)
|
Het voorste deel van de schoen dat de tenen omsluit. [N 60, 25; N 60, 23a]
II-10
|
17609 |
neus (spotnamen) |
fok:
fok (K278p Lommel),
lange fok (K278p Lommel),
fomp:
fomp (K278p Lommel),
gevel:
gēͅvəl (K278p Lommel),
groewte gevel (K278p Lommel),
gävəl (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
snuit:
snut (K278p Lommel)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18343 |
neus van een schoen |
neus:
neus (K278p Lommel),
tip:
tip (K278p Lommel),
tip
tep (K278p Lommel),
tuit:
teut (K278p Lommel)
|
Het voorste deel van de schoen, dat de tenen omsluit (neus, neuslap) Zie tek. 23. [N 60 (1973)] || Het voorste gedeelte van het overleer: de neus met de vleugels (voerblad, voorst, veursten?) Zie tek. 23. [N 60 (1973)] || neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17614 |
neusgaten |
neuskotten:
nøskotər (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|