e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nijdnagel hup: h"p (Lommel), lintnagel: lentnōgəl (Lommel), nagelrandje: nāgəlrāēnə`ə (Lommel), nijnagel: nainagɛl (Lommel), neͅināgəl (Lommel), neͅnagəl (Lommel), nijnagel (Lommel), scheurnagel: scheurnagel (Lommel) Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van van een vinger ? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel) [ZND 49 (1958)] || ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)] || stroopnagel (ingescheurd vlees aan de nagelrand) [N 10b (1961)] III-1-2
nijptang tang: taŋ (Lommel), trektang: trektang (Lommel), tręktaŋ (Lommel) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] || In het algemeen het werktuig om te knijpen en te trekken. Zie afb. 9. [N 60, 184a; N 60, 236] II-10, II-11
nikkelgeld nikkelgeld: ps. omgespeld volgens Frings.  nei̯əlgɛlt (Lommel) nikkelen of witmetalen geldstukken [N 21 (1963)] III-3-1
nog in het ei zittend kipje bebroed ei: bǝbrui̯t ɛi̯ (Lommel), kiemei: kimɛi̯ (Lommel) [N 19, 40a] I-12
nog niet uitgerezen deeg genoeg gevuld: nigǝnuxǝvølt (Lommel) [N 29, 26a; monogr.] II-1
nok vorst: vǫst (Lommel) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
noodbed, kermisbed paljas: paljas (Lommel, ... ) noodbed, kermisbed [ZND 40 (1942)] III-2-1
noot noot: nôôt (Lommel) noot [DC 47 (1972)] III-2-3
nosema nosema: nosema (Lommel) Ziekte die de darm van de bij aantast. De nosema-bacil is een darmparasiet of zwakteparasiet. Deze parasiet wordt in de hand gewerkt door stuifmeelgebrek. Deze bacil vormt sporen die in honing verblijven en door de bijen bij de voeding worden ingenomen. Bij hun tocht door de darm ontwikkelen deze sporen zich weer tot bacil. In de darm vermenigvuldigen ze zich zeer snel. De besmette bijen sterven dan ook al na twee à drie dagen. Bestrijding in zeer ernstige gevallen door afzwavelen en verbranden van het volk. Ook andere, chemische bestrijding is mogelijk. [N 63, 71; N 63, 71a] II-6
notariskosten kwaad geld: ps. omgespeld volgens Frings.  koͅəgeͅld (Lommel), ongeld: ps. omgespeld volgens Frings.  ongeͅlt (Lommel), ongɛlt (Lommel), schrijfgeld: ps. omgespeld volgens Frings.  oͅxrēͅi̯fgɛlt (Lommel), sxreͅi̯fgeͅlt (Lommel) gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)] III-3-1