17850 |
omhooggaan |
omhooggaan:
gaat omhoog (K278p Lommel),
omhooggaan (K278p Lommel),
omhoogklimmen:
omhoogklimmen (K278p Lommel)
|
Omhooggaan, naar boven gaan (rijzen, (op)stijgen, omhoog gaan) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
broek:
bruk (K278p Lommel),
koker:
kōʔǝr (K278p Lommel),
sluif:
slōf (K278p Lommel)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
25652 |
omkeren |
kantelen:
kǫntǝlǝn (K278p Lommel)
|
Kadetjes of andere broodjes omdraaien tijdens de rijsperiode. De informant van L 312 merkt op dat "kappen" is een gleuf maken in de kadetjes. [N 29, 96a; monogr.]
II-1
|
31036 |
omloper |
omhulsel:
omhulsel (K278p Lommel)
|
Het riempje dat, na geschift of geschalmd te zijn, in hoefijzervorm met tacks wordt vastgeslagen en op welke basis men de hak laag voor laag opbouwt. De hiel van de voet is van onderen bol, zodat de hak daar enigszins hol moet zijn. Deze lichte welving wordt bereikt door als bovenste laag van de hak een plat afgeschifte reep leer rondom te leggen in de vorm van een hoefijzer (Liedmeier, pag. 18). Zie afb. 51. [N 60, 128a]
II-10
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
neusdoek:
neusdoek (K278p Lommel),
nizduk (K278p Lommel),
nyzduk (K278p Lommel),
nøzduk (K278p Lommel),
Neusdoek was oorspronkelijk zakdoek; vroeger van veel grotere afmetingen dan thans (vgl. landbouwers met rode zakdoek om hals).
nøzduk (K278p Lommel)
|
grote vierkanten doek die de vrouwen eertijds om hoofd en schouder sloegen || schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33651 |
omwalde akker |
afgemaakte grond:
afgǝmaktǝ grōnt (K278p Lommel),
afgesloten akker:
āfxǝslōtǝn akǝr (K278p Lommel),
stuk in de heggen:
støk en dǝ hęgǝn (K278p Lommel),
stuk in de wal:
støk en dǝ wal (K278p Lommel),
veld:
vɛlt (K278p Lommel)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
34211 |
omweiden |
verplaatsen:
vǝrplaǝtsǝ (K278p Lommel)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25685 |
omzetten |
omzetten:
ømzętǝ (K278p Lommel),
verschieten:
verschieten (K278p Lommel)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
21441 |
onbetrouwbare koopman |
karrenspringer:
ps. omgespeld volgens Frings.
karəspreŋər (K278p Lommel),
smous:
ps. omgespeld volgens Frings.
smōͅws (K278p Lommel),
tuiser:
ps. omgespeld volgens Frings.
tusər (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
kler (K278p Lommel)
|
klaar, helder [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|