e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
piano piano: pijano (Lommel) Piano. III-3-2
piekeren dubben: hej zat dao alted te dubben (Lommel), peinzen: pééjzən (Lommel), piekeren: hij zit daar altijd te pikkeren (Lommel), pĭĕʔərən (Lommel), prakkiseren: hij zaowet d`r altij te prakezeejeren (Lommel), hij zit doar altijd te prakkezeeren (Lommel), pràʔəzeiərən (Lommel) hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)] || peinzen || piekeren || prakkezeren III-1-4
piepen tjiepen: tjipǝn (Lommel), tjiʔǝ (Lommel) Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12
pijl pijl: ne peil (Lommel), peͅl (Lommel), pijl (Lommel) de dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht] [N 112 (2006)] || Pijl. [Willems (1885)] III-3-2
pijl van een boog hoogte: hǫxtǝ (Lommel) De hoogte van een gemetselde boog, gemeten tussen de denkbeeldige lijn van de spanning en de kruin. Meestal neemt men voor de pijl 1/5 tot 1/10 gedeelte van de overspanning. Het bepalen van de hoogte van de pijl noemde men in Q 121: 'sprong geven' ('šproŋk jęǝvǝ'). [N 32, 17d; monogr.] II-9
pijn pijn: pɛ.n (Lommel) pijn [RND] III-1-2
pijnscheut kramp: krampe (Lommel), krampen (Lommel), scheut: scheut (Lommel, ... ), steek: steek (Lommel), [-> lm. pijnscheut, rk]  `ne steek (Lommel) Een plotseling optredende, lang aanhoudende spierkramp die bij een bepaalde beweging, meestal aan 1 zijde, in de lendenspieren optreed? (Nederlands: spit) [DC 60 (1985)] || een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] || Een steek in de zij? ( is vaak het gevolg van hardlopen) [DC 60 (1985)] || Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)] III-1-2
pijpbeen scheenbeen: sxei̯ǝnbēi̯ǝn (Lommel) Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
pijpenkrul krul: kroͅl (Lommel), pijp: peͅipəen (Lommel), pijpenkrul: pijpekrol (Lommel) Pijpenkrul. Spiraalvormige haarkrul [pijpenkrul, pijpenlok, papillote] [N 114 (2002)] III-1-1
pijpensteel spit: spit (Lommel) Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)] III-2-3