18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
roͅk (K278p Lommel),
schort:
schort (K278p Lommel)
|
rok || rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19493 |
roken |
roken:
rōʔən (K278p Lommel),
smoren:
smouərən (K278p Lommel)
|
roken
III-2-3
|
18567 |
rokkostuum |
zwaluwenstaart:
Zie ook gattekletser en pitteleer. NB p. 428: zwats, zwaluw.
zwatsestaart [zwats+ən+stärt} (K278p Lommel)
|
rokjas
III-1-3
|
18318 |
rokkussentje |
kussentje:
kussentje
kössəʔə (K278p Lommel)
|
kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32940 |
rol gevouwen hooi op de kar |
rol:
rōl (K278p Lommel)
|
De goed neergelegde hoeveelheid hooi op de kar. [A 34, 5b; add. uit N 14, 120]
I-3
|
32834 |
rollen |
draaien:
drɛi̯ǝ (K278p Lommel),
trullen:
trølǝ (K278p Lommel),
wellen:
wɛlǝn (K278p Lommel)
|
De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-11, I-2
|
19921 |
rolluik |
rolblaffetuur:
rǫlplafǝtȳr (K278p Lommel)
|
Vensterluik, bestaande uit smalle, horizontale latjes die met behulp van kettingscharnieren of linnen banden aan elkaar bevestigd zijn en boven het venster op een in een kast aangebrachte horizontale as kunnen worden opgerold. Het rolluik kan doorgaans van binnenuit door middel van een trekband geopend en gesloten worden. [N 55, 70; monogr.; L 1 a-m, add.; L 32, 75b add; L 1u, 17 add.]
II-9
|
22443 |
rommelpot |
rommelpot:
(ne) rommelpot (?) (K278p Lommel)
|
de pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33473 |
rond gat boven in de schuurgevel |
luchtgat:
løxt˲gat (K278p Lommel)
|
Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153]
I-6
|
20705 |
rond wittebrood |
koek:
kuk (K278p Lommel),
Syst. Grootaers
kuk (K278p Lommel)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)] || rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)]
III-2-3
|