28661 |
slingerhoning |
geslingerde honing:
geslingerde honing (K278p Lommel)
|
Honing die geoogst wordt door de raten in een toestel rond te laten slingeren, waardoor de honing uit de raten verwijderd wordt. [N 63, 116c; N 63, 115c; JG 1a; monogr.]
II-6
|
18228 |
slip |
pand:
B.v. de panden van een jas.
pant (K278p Lommel),
slip:
hemdslip (K278p Lommel),
hemslep (K278p Lommel),
heͅmslep (K278p Lommel),
slep (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
slip (K278p Lommel)
|
Afhangend einde van een kledingstuk [slip, klamp] [N 114 (2002)] || hemdslip || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] || pand || slip (hemdslip)
III-1-3
|
18694 |
slip-over |
trui:
trøͅi (K278p Lommel),
trui zonder mouwen:
trui zonder mouwen (K278p Lommel)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
jas:
jas (K278p Lommel),
pitteleer (<fr.):
pitəlär (K278p Lommel),
Zie ook zwatsestaart.
pitəlä:r (K278p Lommel),
slipjas:
slepjas (K278p Lommel),
zwaluwenstaart:
zwaluwstaart
zwatsəstärt (K278p Lommel)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jas met weggesneden voorpanden en lange rugpanden || jas, zwarte ~ met korte slippen [sem] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18538 |
slipjas: spotnamen |
gattenkletser:
Zie ook pitteleer en zwatsestaart.
gattekletser (K278p Lommel)
|
jas met weggesneden voorpanden en lange rugpanden
III-1-3
|
31119 |
slobben |
niet goed sluiten:
niet goed sluiten (K278p Lommel)
|
Te veel of overbodige ruimte hebben of niet goed aansluiten, gezegd van schoenen. [N 60, 30b; N 60, 30c]
II-10
|
18445 |
slobben [wld ii.10, p. 58] |
niet goed sluiten:
de schoen sluit niet goed (K278p Lommel)
|
Hoe zegt u: De schoen zal bij de inschot niet goed aansluiten? (de schoen heeft geen goed slot [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
get:
e powər} gaetən (K278p Lommel),
geͅt (K278p Lommel),
Geen simplex.
e powər} gaetən (K278p Lommel),
slobkous:
slobka:s (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
slobkous, beenstuk || Slobkous, een paar slobkousen. Bedoeld wordt een bekleedsel dat de voetwreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder de schoen bevestigd (fr. guêtre) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
17948 |
sloffen |
klossen:
klossen (K278p Lommel),
sloffen:
sloffen (K278p Lommel)
|
Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17695 |
slokdarm |
klotsdarm:
klotsdɛrǝm (K278p Lommel),
slokdarm:
slokdeͅrm (K278p Lommel),
slokdeͅrəm (K278p Lommel),
slokdɛ:rm (K278p Lommel),
slokdɛrǝm (K278p Lommel)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78]
II-1, III-1-1
|