e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slingerhoning geslingerde honing: geslingerde honing (Lommel) Honing die geoogst wordt door de raten in een toestel rond te laten slingeren, waardoor de honing uit de raten verwijderd wordt. [N 63, 116c; N 63, 115c; JG 1a; monogr.] II-6
slip pand: B.v. de panden van een jas.  pant (Lommel), slip: hemdslip (Lommel), hemslep (Lommel), heͅmslep (Lommel), slep (Lommel, ... ), slip (Lommel) Afhangend einde van een kledingstuk [slip, klamp] [N 114 (2002)] || hemdslip || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] || pand || slip (hemdslip) III-1-3
slip-over trui: trøͅi (Lommel), trui zonder mouwen: trui zonder mouwen (Lommel) slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3
slipjas jas: jas (Lommel), pitteleer (<fr.): pitəlär (Lommel), Zie ook zwatsestaart.  pitəlä:r (Lommel), slipjas: slepjas (Lommel), zwaluwenstaart: zwaluwstaart  zwatsəstärt (Lommel) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jas met weggesneden voorpanden en lange rugpanden || jas, zwarte ~ met korte slippen [sem] [N 23 (1964)] III-1-3
slipjas: spotnamen gattenkletser: Zie ook pitteleer en zwatsestaart.  gattekletser (Lommel) jas met weggesneden voorpanden en lange rugpanden III-1-3
slobben niet goed sluiten: niet goed sluiten (Lommel) Te veel of overbodige ruimte hebben of niet goed aansluiten, gezegd van schoenen. [N 60, 30b; N 60, 30c] II-10
slobben [wld ii.10, p. 58] niet goed sluiten: de schoen sluit niet goed (Lommel) Hoe zegt u: De schoen zal bij de inschot niet goed aansluiten? (de schoen heeft geen goed slot [N 60 (1973)] III-1-3
slobkous get: e powər} gaetən (Lommel), geͅt (Lommel), Geen simplex.  e powər} gaetən (Lommel), slobkous: slobka:s (Lommel, ... ) slobkous, beenstuk || Slobkous, een paar slobkousen. Bedoeld wordt een bekleedsel dat de voetwreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder de schoen bevestigd (fr. guêtre) [ZND 48 (1954)] III-1-3
sloffen klossen: klossen (Lommel), sloffen: sloffen (Lommel) Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)] III-1-2
slokdarm klotsdarm: klotsdɛrǝm (Lommel), slokdarm: slokdeͅrm (Lommel), slokdeͅrəm (Lommel), slokdɛ:rm (Lommel), slokdɛrǝm (Lommel) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78] II-1, III-1-1