id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22085 | stro | strooi: strō̯i̯ (Lommel) | Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4 |
33126 | stro binden | busselen: bøsǝlǝ (Lommel) | Het uitgedorste stro wordt tot bussels samengebonden.Vergelijk ook het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). Opgaven van het type "bussels maken" zijn hier niet opgenomen; het zelfstandig naamwoord is in het lemma ''bussel uitgedorst stro'' (6.1.27) opgenomen. [N 14, 25 en 28; monogr.] I-4 |
21093 | stroef | doof: dōf (Lommel, ... ), droog: drøjəx (Lommel) | Stroef, gezegd van de tanden (b.v. na het eten van een zure appel) [N 10B (zj)] III-2-3 |
33856 | strompelend lopen bij het aantrekken | strunkelen: strøŋʔǝlǝn (Lommel) | [N 8, 62k, 73, 79 en 80] I-9 |
24852 | stronk van een struik | post: pōͅst (Lommel) | wortelklomp van een struik [N 27 (1965)] III-4-3 |
33715 | stronk, boomstronk | boompost: bōmpǭst (Lommel), stronk: strøŋk (Lommel) | Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8 |
33591 | stronk, stengel van koolplanten | koolstenger (mv.): koͅlstɛʔər (Lommel), koolstok: koͅlstoʔə (Lommel) | koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)] I-7 |
18106 | strontje | prutoog: prutoog (Lommel), weegscheet: wēxsxēt (Lommel) | een zweertje op het ooglid? [DC 60 (1985)] || gerstekorrel [ZND m] III-1-2 |
24384 | strontvlieg | strontvlieg: strontflix (Lommel) | strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)] III-4-2 |
25574 | strooien | bloem strooien: blumstrøjǝn (Lommel) | Strooien van meel om aankleven van het deeg aan de bank te voorkomen. [N 29, 31a; N 299, 30b; monogr.] II-1 |