34466 |
vechthaan |
vechthaan:
vɛxthǫǝn (K278p Lommel)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34266 |
vee |
beesten:
bi̯ęstn (K278p Lommel),
vee:
vēǝ (K278p Lommel)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
34269 |
vee fokken |
kweken:
kwø̄ʔǝ (K278p Lommel)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
hāu̯ǝ (K278p Lommel)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
34270 |
veearts |
veeart:
vēart (K278p Lommel)
|
[JG 1a, 1b; Vld.; monogr.]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
lampetten:
op zwier gaan, lampetten
lampeͅtən (K278p Lommel),
zuipen:
zø͂ͅipən (K278p Lommel)
|
veel drinken || zuipen
III-2-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
flodderboks:
floͅdərboks (K278p Lommel),
floͅdərbóks (K278p Lommel),
flodderbroek:
flodderbroek (K278p Lommel)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)] || veel te ruime broek
III-1-3
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
moeras:
murǫs (K278p Lommel)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
hei:
hęj (K278p Lommel),
moerasgrond:
murasgrǫnt (K278p Lommel)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
24262 |
veer |
latijzer:
lat˱ęjzǝr (K278p Lommel),
pluim:
pløͅim (K278p Lommel),
veer:
vāēr (K278p Lommel)
|
pluim || Staaf ijzer die de verbinding vorm tussen enerzijds de buitenmuur met daarop de schieter en anderzijds de binnenmuur, vloer, gording etc. De veer is aan een uiteinde van een oog voorzien en aan de andere zijde plat uitgesmeed. De schieter wordt door het oogvormige uiteinde van de veer gestoken dat buiten de buitenmuur uitsteekt. Het plat uitgesmede gedeelte van de veer wordt met behulp van spijkers op de bovenkant van de balk of op het zijvlak ervan vastgezet. Zie ook afb. 72. [N 31, 38b; N 54, 124c; monogr.] || veer, veder [Willems (1885)]
II-9, III-4-1
|