e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lommel

Overzicht

Gevonden: 5514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braambessen braambeziën: brɛmbø̄zn (Lommel) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamsluiper braamschijter: breͅmsxeͅi̯tər (Lommel), Frings, omgesp.  breͅmsxeͅi̯tər (Lommel) braamsluiper (13 grauwbruin; graag in doornheggen; maakt doorzichtig sprietjesnest; zang begint met heel zacht muizegepiep en eindigt luider [juul-juul-juul-juul] [N 09 (1961)] III-4-1
braamstruik bezinbos: bezieënbosch (Lommel), braambut: breͅmbøt (Lommel), zie ook ZND01 a-m (geen verzamelfiches)  brembutten (Lommel), braambuttenbos: brombuttenbosch (Lommel), braambuttenstruik: brombuttenstraok (Lommel), verzamelfiches, waarin opgenomen ZND 1 a-m; 7, 64; 23, 27b; 26, 25b en 32, 89.  brembuttenstruik (Lommel) braam (struik) [ZND 32 (1939)] || braambes [ZND 01u (1924)] III-4-3
braden braden: broͅuəjən (Lommel), vlees braujen (Lommel), vleesch braaien (Lommel), vleesch braojen (Lommel) braden || vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)] III-2-3
braken braken: bra-en (Lommel), brakən (Lommel), [Gewoon beschaafd]  braa(k)en (Lommel), knauwen: [Schertsend]  hij hi tweeje keejeren kunnen knaauwen (Lommel), kotsen: kotsen (Lommel), kotsə (Lommel), koͅtsən (Lommel, ... ), [plat]  kotsen (Lommel), [Plat]  kotsɛn (Lommel), over de tong rijden: [Schertsend]  hij hi over z`n tóng gereejen (Lommel), overgeven: ovərgävən (Lommel, ... ), [beleefde personen]  overgeven (Lommel), [Gewoon beschaafd]  overgéven (Lommel), rochelen: roekelen (Lommel), spuwen: spao-wen (Lommel), spoͅuwən (Lommel), [gewoon]  spouwen (Lommel) geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] III-1-2
bramenvlaai brembuttenvlaai: Syst. Grootaers  brɛmbøtəvloͅu̯i̯ (Lommel) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3
brand sprokkel: sprǫkǝl (Lommel) Harde rondjes die aan het uiteinde van stukken zoolleer voorkomen, als gevolg van een rotte plek in de huid, meestal ontstaan bij het drogen ter conservering. [N 60, 8] II-10
brandblaar brandblaar: brandblowejer (Lommel) een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] III-1-2
branden achternabranden: axtǝrnōbranǝ (Lommel), branden: branǝ (Lommel), branən (Lommel), overbranden: ovǝrbranǝ (Lommel) branden [ZND 01 (1922)] || Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32] II-1, III-2-1
brandhout dunhout: dun hout (Lommel), meterhout: mēͅtərhāt (Lommel, ... ), stoofhoot: sto:fha:t (Lommel, ... ), [sic]  stok.kha:t (Lommel), stoofhout: stoofhout (Lommel), stōfhāt (Lommel), stookhout: stōkhāt (Lommel, ... ), stooksel: stoksəl (Lommel) [Lk 02 (1953)] [ZND 22 (1936)] [ZND 48 (1954)]brandhout [ZND 01 (1922)] || Brandhout voor de kachel [ZND 48 (1954)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] || stooksel, wat gestookt kan worden, inz. brandhout I-7, III-2-1