23991 |
absolutie |
absolutie (<fr.):
abselutie (K278p Lommel)
|
Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24083 |
abt |
overste:
ovərstə (K278p Lommel)
|
Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19009 |
abuis |
abuis:
abuus (K278p Lommel),
ge zet abus (K278p Lommel),
ook materiaal znd 19a,6
gè zet abus (K278p Lommel),
er langs neven:
das er langs neffen (K278p Lommel),
mis:
das mis (K278p Lommel),
verkeerd:
das verkieërt (K278p Lommel)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || abuis, vergissing || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
18439 |
achterbies [wld ii.10, p. 25-26] |
achterbies:
achterbies (K278p Lommel)
|
Een reep leer, die aan de buitenkant van de schoen, van de hak af naar boven loopt, evenwijdig aan de achillespees en die vaak diende om een eventuele naad te verbergen, b.v. bij derby modellen (achterbies)? Zie tek. 18b [N 60 (1973)]
III-1-3
|
19021 |
achterdocht |
erg:
ik ha der gên erg ien (K278p Lommel),
ik ha er gen erg in (K278p Lommel),
ik haa gin erg (K278p Lommel),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
ik ha der gên erg ien (K278p Lommel),
ik haa gin erg (K278p Lommel),
kwade gedacht:
ik ha gè ko gedacht (K278p Lommel),
kwade gedachten:
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
ik ha gè koi gedachte (K278p Lommel)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
opscharren:
ǫpsxǭrǝ (K278p Lommel)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
ǭxtǝrǭm (K278p Lommel)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33789 |
achterhand van het paard |
achterkwartieren:
āxtǝrkwartiǝrǝ (K278p Lommel),
achterwerk:
axtǝrwęrǝk (K278p Lommel)
|
Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9]
I-9
|
17572 |
achterhoofd |
achterkop:
āchtərkoͅp (K278p Lommel),
achterste van de kop:
⁄t achterste van mijn kop (K278p Lommel),
vanachter op de kop:
van achter op mijn kop (K278p Lommel),
vanachter op het hoofd:
van achter op het hoofd (K278p Lommel)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34100 |
achterklauw |
achterklauw:
āxtǝrklāw (K278p Lommel)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|