20239 |
doodshoofd |
doodskop:
dou|tskòp (K278p Lommel)
|
doodskop
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
dodenkist:
znd 33, 38; cf. VD s.v. "dooie"1.
dooikist (K278p Lommel),
doodskist:
dodskist (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
znd 33, 38;
duidskiest (K278p Lommel),
dédskiest (K278p Lommel),
kist:
k"(e(st (K278p Lommel),
kist (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
kĭĕst (K278p Lommel),
uitgesproken "kiest
kist (K278p Lommel)
|
de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] || Doodkist. [ZND 33 (1940)] || doodskist || Doodskist. || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodshemd:
dowətsheͅm (K278p Lommel),
#NAME?
doodshemd (K278p Lommel),
doodskleed:
dotskleiət (K278p Lommel),
lijkkleed:
leͅikkleiət (K278p Lommel),
zondagse kleren:
zondagse kleren (K278p Lommel)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)]
III-2-2
|
25374 |
doodsteken |
kapotsteken:
kǝpǫtstɛ̄ʔǝ (K278p Lommel),
steken:
stɛ̄?ǝ (K278p Lommel)
|
Nadat het dier is verdoofd, wordt het ogenblikkelijk de keel doorgesneden, opdat het nog pompende hart het bloed uit het lichaam kan stuwen. De woordtypen in dit lemma kunnen zowel duiden op het doodsteken van een varken als op het doodsteken van een rund. Een bij de opgave toegevoegd object ''varken'', ''koe'', ''beest'' wordt niet in het woordtype opgenomen. [N 28, 11a; N 28, 11b, N 28, 12a; N 28, 13b, monogr.]
II-1
|
23958 |
doodzonde |
doodzonde:
douetzun (K278p Lommel)
|
Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17787 |
doof |
doof:
hij is zo doof as ne pot (K278p Lommel)
|
hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
19590 |
doofpot |
doofpot:
dōfpoͅt (K278p Lommel),
emmer:
øjǝmǝr (K278p Lommel),
grispot:
grespoͅt (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
de vrouwen die ver van het vuur zaten te naaien, legden een richeltje over deze pot, om hun vorken te warmen diende niet uitgesproken om het houtskool te laten koud worden, maar de mensen die verder van het vuur zaten te verwarmen, vooral de vrouwen die naaiden, zetten hun voeten er op en sloegen hun lange rokken eronder
grispoͅt (K278p Lommel)
|
De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.] || doofpot [N 05A (1964)] || metalen omhulsel rond de eigenlijke gris (=verplaatsbaar kacheltje met turfzoden verwarmd, vooral als voetverwarmer in gebruik) || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)]
II-1, III-2-1
|
17788 |
doofstom |
doofstom:
doofstom (K278p Lommel),
doofstòm (K278p Lommel),
doofstôm (K278p Lommel)
|
Hij is doofstom [ZND 33 (1940)]
III-1-1
|
25123 |
dooien |
dooien:
dooijen (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
dou̯əi̯ən (K278p Lommel),
t slaakt]:
doͅwəjə (K278p Lommel),
àfgoͅn’ (K278p Lommel),
ət douəit (K278p Lommel),
ət ge àf (K278p Lommel)
|
dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34537 |
dooier |
dooier:
dui̯ǝr (K278p Lommel),
dōi̯ǝr (K278p Lommel),
dōǝi̯ǝr (K278p Lommel)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|