30325 |
bovenlicht |
overlicht:
overlicht (Q259p Lontzen)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
24501 |
braambes |
bramelen:
broͅmələ (Q259p Lontzen)
|
braam(bessen) [RND]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
bromǝlǝ (Q259p Lontzen)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
bramelstruik:
brommelstruch (Q259p Lontzen),
bramen:
briem (Q259p Lontzen)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
braden
brone (Q259p Lontzen)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
braken:
[gewoon]
breieke (Q259p Lontzen),
erom komen:
[finger] -> sem. toel. !!
et is mich alles eröem kchome (Q259p Lontzen),
kotsen:
[plat]
kotse (Q259p Lontzen),
overgeven:
[omschreven]
uoverjeäve (Q259p Lontzen)
|
geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
brennen:
brɛnə (Q259p Lontzen)
|
branden [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
kleinhout:
klee hoot (Q259p Lontzen)
|
[ZND 22 (1936)]
I-7
|
33692 |
brede landweg |
allee:
alęi̯ (Q259p Lontzen)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
18786 |
breien |
strikken:
hoese schtrikke (Q259p Lontzen),
hose stricke (Q259p Lontzen)
|
Kousen breien. [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|