21273 |
meester |
meester:
meister (L248p Lottum)
|
meester [SGV (1914)]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
dienstbode:
dinsbǭi̯ (L248p Lottum),
maagd:
māt (L248p Lottum)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doornenheg:
-
deurzehegge (L248p Lottum),
doornheg:
döre en döre hèk (L248p Lottum),
doornstruik (dorre-):
-
deurzestroek (L248p Lottum),
sleedoorn:
-
sleedoorn (L248p Lottum)
|
haagdoorn [SGV (1914)] || meidoorn [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
meikegel:
meikêgel (L248p Lottum),
meikever:
meikaever (L248p Lottum)
|
meikever [SGV (1914)] || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
maagdje:
megje (L248p Lottum),
mègje (L248p Lottum)
|
meisje [SGV (1914)] || meisje; (Zijn er verschillende namen voor kinderen van verschillende leeftijden?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
maagdje:
mien megje
megje (L248p Lottum),
meid:
mien meid
meid (L248p Lottum)
|
Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
aanstaande:
ànstönde (L248p Lottum)
|
Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? (Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34237 |
melk |
melk:
mē̜lk (L248p Lottum),
męi̯lǝk (L248p Lottum),
męlǝk (L248p Lottum),
mɛlk (L248p Lottum),
mɛ̄lk (L248p Lottum)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
zei̯ǝ (L248p Lottum)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
19930 |
melkzeef |
zijtrechter:
zei̯trɛxtǝr (L248p Lottum)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|