29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (L248p Lottum)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
17839 |
middagdutje doen |
de oren houden:
den oore hālde (L248p Lottum),
een uiltje vangen:
en ŭŭlke vangen (L248p Lottum)
|
middagdutje [SGV (1914)] || middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
eten:
ɛ:tə (L248p Lottum),
ɛ̄te (L248p Lottum)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
18795 |
minderen |
minderen:
meendere (L248p Lottum)
|
minderen [SGV (1914)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
boven de ö staat ook een lengte-teken
minderjörig (L248p Lottum)
|
minderjarig [SGV (1914)]
III-2-2
|
18141 |
mismaakt |
mismaakt:
mismāākt (L248p Lottum)
|
mismaakt [SGV (1914)]
III-1-2
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
damp:
(op mooie zomeravonden)
dam (L248p Lottum),
grijs:
¯grijze luchtÆ
gries (L248p Lottum),
mist:
meest (herpt) (L248p Lottum),
moek:
(zonder onderscheid)
moek (L248p Lottum),
mot:
(zonder onderscheid)
mòt (L248p Lottum),
nevel:
(zonder onderscheid)
nevel (L248p Lottum)
|
mist en nevel [DC 27 (1955)]
III-4-4
|
19058 |
moedeloos (zijn) |
mismoedig:
mismeudig (L248p Lottum)
|
moedeloos [SGV (1914)]
III-1-4
|
20331 |
moeder |
moeder:
moder (L248p Lottum),
mooder (L248p Lottum, ...
L248p Lottum,
L248p Lottum,
L248p Lottum,
L248p Lottum,
L248p Lottum,
L248p Lottum)
|
(moeder;) Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || moeder [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|