24361 |
oorworm |
oorworm:
oerworm (L248p Lottum)
|
oorworm (firficula auricularia) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
33293 |
oot, wilde haver |
evie:
ē̜vǝ (L248p Lottum)
|
Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
op de luuep goan (L248p Lottum)
|
op de loop gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
32725 |
op de voor |
bij de hand:
bei̯ dǝ ha.nt (L248p Lottum)
|
Het paard dat voor een voetploeg gespannen is gaat "op de voor": het loopt vlak langs de vorige ploeggeul, op de strook die nog niet is omgeploegd. Op de voor loopt ook het linker paard (van achteren gezien) als de ploeg door een tweespan getrokken wordt. Doorgaans zijn de termen voor dit begrip ook toepasselijk op het linker voorwiel van een karploeg. [JG 1a; N 11A, 141c; monogr.]
I-1
|
32920 |
op rijen zetten |
bijeentrekken:
beīntrɛkǝ (L248p Lottum)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
op stelte loeepe (L248p Lottum)
|
stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)]
III-3-2
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
ōētscheije (L248p Lottum)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
32928 |
opper |
opper:
ø̜pǝr (L248p Lottum),
ǫpǝr (L248p Lottum)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
18030 |
oprispen |
keuken:
köke (L248p Lottum)
|
oprispen [SGV (1914)]
III-1-2
|
32413 |
opsnijder |
opsnijder:
opsnęjǝr (L248p Lottum)
|
Een werktuig dat lijkt op het bodemmes en dient om de binnenkant van de klompopening van de in de heulbank geplaatste klomp glad te maken en bij de afwerking van de klomp de scherpe kanten aan de binnenkant van de klompopening weg te snijden. De afmetingen van de opsnijder variëren al naar gelang de werkzaamheden die er mee moeten worden uitgevoerd. Zie ook afb. 248. [A 29a, 10a-b; A 29a, 11a-b; A 29a, 12a-c; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|