20928 |
sappig |
sappig:
en seppige paer
seppig (L248p Lottum),
vers:
e vors broeëd
vors (L248p Lottum)
|
sappig [DC 26 (1954)]
III-2-3
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
sxāf (L248p Lottum)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
19507 |
schaal |
schaal:
schoal (L248p Lottum)
|
schaal [SGV (1914)]
III-2-1
|
34381 |
schaap |
schaap:
sxē̜p (L248p Lottum),
sxǭp (L248p Lottum)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
33342 |
schaapherder |
schaapsherder:
sxāpshęrdǝr (L248p Lottum),
scheper:
sxiǝpǝr (L248p Lottum),
sxęi̯ǝpǝr (L248p Lottum),
schepertje:
sxęi̯ǝpǝrkǝ (L248p Lottum)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]
I-6
|
28873 |
schaar |
scheer:
sxiǝr (L248p Lottum)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
25068 |
schaars |
raar:
raar (L248p Lottum)
|
schaars [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
22314 |
schaats |
schaats:
Kortaf uitgesproken.
schaats (L248p Lottum)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
22866 |
schaatsijzer |
ijzer:
iezer (L248p Lottum)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
19081 |
schaden (ww.) |
schaden:
schaaie (L248p Lottum)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|