19855 |
een huis huren |
huren:
hø̄rə (L248p Lottum)
|
huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rēk (L248p Lottum)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
32760 |
een spade breed spitten |
een spit breed (spaden):
īǝnǝ spę̄t˱ brīǝt (L248p Lottum)
|
De grond omspitten met een voor die ongeveer zo breed is als het blad van de spade. [N 11A, 148e; N 11, 65b add.]
I-1
|
32758 |
een spade diep spitten |
een spit diep (spaden):
īǝnǝ spę̄t˱ dēp (L248p Lottum)
|
Bij normaal spitwerk wordt de grond ter diepte van één spadesteek omgewerkt. [N 11A, 148d; monogr.]
I-1
|
32603 |
een stuk grond enten |
inenten:
ene.ntǝ (L248p Lottum)
|
Enten is het bestrooien van een akker of een pas ontgonnen stuk (heide)grond met aarde van een akker waarop het te telen gewas al eerder heeft gestaan. De entaarde is van goede kwaliteit. De geënte akker wordt meer geschikt voor het te telen gewas. Meestal gaat het om stikstofbindende planten als lupine (L 270, Q 2), klaver (Q 2), lucerne (Q 187a) en serradella (L 115, 192a), in het algemeen dus vlinderbloemigen (L 163, 248, 266, 294, Q 97). Termen als enten, inenten veronderstellen "een akker", "een stuk land" e.d. als object. [N 11, 25; N 11A, 33]
I-1
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
een koude te pakken hebben:
ik hèb en kèld te pakken (L248p Lottum),
het flink te pakken hebben:
ik heb em flink te pakken (L248p Lottum),
het te pakken hebben:
ik heb em flink te pakken (L248p Lottum)
|
Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
32754 |
een voor afhakken, afscheppen |
afhakken:
āfhakǝ (L248p Lottum),
afzetten:
ãf˲zętǝ (L248p Lottum)
|
Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.]
I-1
|
32707 |
een weide scheuren |
de ros afzetten:
dǝ rǫs˱ ãfzętǝ (L248p Lottum),
een voor derbovenop bouwen:
ęn [voor] dǝrbǭvǝnǫp˱ [bouwen] (L248p Lottum),
ombouwen:
[ombouwen] (L248p Lottum
[(twee voren op elkaar)]
),
onderuit bouwen:
o.ndǝrūt˱ [bouwen] (L248p Lottum),
scheuren:
sxø̄rǝ (L248p Lottum),
twee voren boveneenbouwen:
twiǝ vōrǝ bǫvǝniǝn[bouwen] (L248p Lottum)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
33414 |
eendenhok |
eendenkooi:
ɛ̄ ̝ndǝkø̜i̯ (L248p Lottum)
|
Afgeschotte ruimte in de stal, doorgaans vlak bij de kippenkooi, waar men eenden houdt. [A 10, 9j]
I-6
|
32631 |
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg |
brabander:
brǭbɛndǝr (L248p Lottum),
eenschaardige ploeg:
iǝnsxę̄rdegǝ plōx (L248p Lottum),
hondploeg:
hom[ploeg] (L248p Lottum),
om[ploeg] (L248p Lottum),
omgaande ploeg:
ømgǭndǝ [ploeg] (L248p Lottum),
omganger:
ømgɛŋǝr (L248p Lottum)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.]
I-1
|