21405 |
kletsen [zeveren] |
zeveren:
zeivere (L248p Lottum)
|
zeveren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21408 |
kletsen [zwetsen] |
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zwetse (L248p Lottum)
|
zwetsen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21337 |
kletswijf |
waswijf:
waschwief (L248p Lottum)
|
klappei [SGV (1914)]
III-3-1
|
24536 |
klit |
klitser:
kletsers (L248p Lottum)
|
klis (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
20950 |
klokhuis |
kroos:
kroeës (L248p Lottum),
kroĕs (L248p Lottum)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
kloomp (L248p Lottum),
kloompe (L248p Lottum)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
32371 |
klompenmakersbijl |
bijl:
bīl (L248p Lottum)
|
Bijl met een breed, driehoekig snijblad en een korte steel waarmee een stuk in de grove vorm van een klomp wordt gekapt. Om de knokkels van de hand te beschermen is het huis van de bijl ten opzichte van het snijblad enigszins schuin aangesmeed. Zie ook afb. 233. [N 97, 11b; A 29a, 2b]
II-12
|
18245 |
klompschoen |
klompschoen:
kloompschoon (L248p Lottum)
|
Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
33675 |
kluit aarde |
kluit:
klyt (L248p Lottum),
klūt (L248p Lottum)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
18792 |
kluwen |
bol:
bol (L248p Lottum)
|
kluwen [SGV (1914)]
III-1-3
|