33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
graxt (L316a Lozen),
sloot:
slut (L316a Lozen),
zouwtje:
zui̯kǝ (L316a Lozen)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
21274 |
geld |
geld:
gē~lt (L316a Lozen)
|
geld [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
19099 |
geluk |
geluk:
g(ə)lək (L316a Lozen)
|
een geluk [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
22441 |
gemaskerd persoon |
gemaskerde:
gəmàskərdə (L316a Lozen)
|
Een gemaskerd persoon. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
jəmeͅn (L316a Lozen)
|
gemeen [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
18165 |
genezen |
genezen:
gənēͅzə (L316a Lozen)
|
genezen (ww) [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
17560 |
geraamte |
geraam:
gərēͅəm (L316a Lozen),
geraamte:
gərerēͅm (L316a Lozen)
|
een geraamte [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
gereed:
gəreit (L316a Lozen),
klaar:
bestə kla͂ər (L316a Lozen),
kloər (L316a Lozen),
klōͅr (L316a Lozen, ...
L316a Lozen,
L316a Lozen),
vaardig:
vēͅrdəx (L316a Lozen),
vēͅərex (L316a Lozen),
vēͅərəx (L316a Lozen)
|
gereed (vaardig): het eten is gereed [ZND B2 (1940sq)] || gereed: zijt ge gereed met uw werk ? [ZND B2 (1940sq)] || klaar [ZND A2 (1940sq)] || vaardig [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
29829 |
geschifte steen |
geschifte:
gǝšeftǝ (L316a Lozen)
|
Metselsteen die op zijn smalle kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie ook afb. 29. [N 31, 19e; monogr.]
II-8
|
17808 |
geven |
geven:
gēͅvə (L316a Lozen)
|
geven [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|