30233 |
negblokken |
kussenstenen:
kø̜sǝstē̜n (L316a Lozen)
|
Bergstenen blokken die in het metselwerk worden aangebracht ter verlevendiging van venster- en ingangsneggen. Zie ook afb. 52. Volgens de invuller uit Q 121c konden de negblokken uit mergel, kunststeen of hardsteen vervaardigd zijn. [N 32, 12a]
II-9
|
17905 |
nemen, pakken |
pakken:
pakkə (L316a Lozen)
|
pakken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
17608 |
neus |
neus:
nas (L316a Lozen, ...
L316a Lozen)
|
een neus [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
17698 |
nier |
nier:
nēr (L316a Lozen)
|
een nier [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
20167 |
niet zindelijk |
mottig:
moͅttig (L316a Lozen),
smerig:
smirex (L316a Lozen),
vuil:
vu.l (L316a Lozen),
vul (L316a Lozen)
|
onzindelijk (bestaat er een woord met on- gevormd ?) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
30857 |
nijptang |
trektang:
tręktaŋ (L316a Lozen)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
30213 |
nok |
vorst:
vorst (L316a Lozen),
vǫrst (L316a Lozen)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
30131 |
noors verband, kettingverband |
kettingverband:
kɛteŋvǝrbãnt (L316a Lozen)
|
Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren, maar dat ook bruikbaar is bij steensmuren. Zie ook afb. 36. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek; tweede laag: drieklezoor, strek, kop, strek, strek; derde laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 15/16). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24f; monogr.; N 31, 24e]
II-9
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
hømmə (L316a Lozen),
hømə (L316a Lozen)
|
hemd, hemden (mv.) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
27891 |
ondersteunen |
opstijpen:
ǫpstipǝ (L316a Lozen)
|
Een muur onderschragen met een stut of schoor. Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen het lemma 'Muur'. [N 31, 48a; monogr.]
II-9
|