22836 |
ruilen (als spel): de was mangelen |
mangelen:
Vgl. Van Dale: III. mangelen, (veroud. en gew.) ruilen, verwisselen.
maŋələ (L316a Lozen)
|
Mangelen. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
17832 |
rusten |
rusten:
rəstə (L316a Lozen)
|
rusten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
34381 |
schaap |
schaap:
sxē̜p (L316a Lozen)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
šatsə (L316a Lozen),
schaatsen rijden:
sjātsərijə (L316a Lozen)
|
Schaatsenrijden. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
19129 |
schande |
schande:
šan (L316a Lozen)
|
Een schande. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-3
|
30119 |
schenkel, formeel |
schenkel:
šeŋkǝl (L316a Lozen)
|
Doorgaans uit hout vervaardigde, tijdelijke ondersteuning voor een boog. De 'schenkel' bestaat uit twee van rondgezaagd hout vervaardigde schenkelstukken, die met spijkers op elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 32. Twee schenkels onderling verbonden met dunne latten van ongeveer 1 cm dikte noemt men een 'formeel'. Om gewelfkappen tussen ribben te vervaardigen, gebruikt men kleine, beweegbare formelen. Zie ook het lemma 'Troggewelf'. In L 210 werd een formeel toegepast bij bogen dikker dan 22 cm of bogen van 22 cm in kop-strekverband. [N 32, 18; N 54, 145a; monogr.]
II-9
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
šəppə (L316a Lozen)
|
scheppen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
25017 |
scherf |
scherf:
šɛrf (L316a Lozen)
|
scherf [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
26397 |
scheut |
scheut:
šø̄t (L316a Lozen),
šęi̯t (L316a Lozen)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
21365 |
schieten |
schieten:
šētə (L316a Lozen)
|
schieten [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|