29984 |
schraag |
bok:
bǫk (L316a Lozen),
schraag:
šrǭx (L316a Lozen)
|
Uit hout of metaal vervaardigd gestel, bestaande uit twee driehoekige steunen die met elkaar verbonden zijn. Twee of meer schragen vormen de basis voor de werkvloer van de schraagsteiger. [N 32, 7b; monogr.]
II-9
|
29983 |
schraagsteiger |
stelling:
stęleŋ (L316a Lozen)
|
Kleine, lage werkvloer, samengesteld uit schragen en planken. Volgens de invuller uit Q 19 wordt de schraagsteiger vooral binnenshuis gebruikt door bijvoorbeeld de stucadoor. [N 32, 7a; monogr.]
II-9
|
19411 |
schroeien |
schrouwen:
šrou̯ə (L316a Lozen)
|
schroeien, zengen (branden zonder vlam; van stof) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
21370 |
schuld |
schuld:
šout (L316a Lozen),
šøjlt (L316a Lozen)
|
een schuld [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
19935 |
schuur |
schuur:
šø̄r (L316a Lozen)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
30147 |
sierlaag |
sierlaag:
sērlǭx (L316a Lozen)
|
Niet-uitspringende sierlaag van bakstenen met een andere kleur die in het metselwerk wordt verwerkt. [N 31, 30f]
II-9
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
žərlōt (L316a Lozen)
|
een ajuin [ZND B2 (1940sq)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šiǝs (L316a Lozen)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
17870 |
slaan |
houwen:
houwə (L316a Lozen),
huəwə (L316a Lozen)
|
slaan [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
24375 |
slak |
slak:
sleͅk (L316a Lozen)
|
slak, alg. [ZND A1 (1940sq)]
III-4-2
|