e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lozen

Overzicht

Gevonden: 668
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schraag bok: bǫk (Lozen), schraag: šrǭx (Lozen) Uit hout of metaal vervaardigd gestel, bestaande uit twee driehoekige steunen die met elkaar verbonden zijn. Twee of meer schragen vormen de basis voor de werkvloer van de schraagsteiger. [N 32, 7b; monogr.] II-9
schraagsteiger stelling: stęleŋ (Lozen) Kleine, lage werkvloer, samengesteld uit schragen en planken. Volgens de invuller uit Q 19 wordt de schraagsteiger vooral binnenshuis gebruikt door bijvoorbeeld de stucadoor. [N 32, 7a; monogr.] II-9
schroeien schrouwen: šrou̯ə (Lozen) schroeien, zengen (branden zonder vlam; van stof) [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
schuld schuld: šout (Lozen), šøjlt (Lozen) een schuld [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
schuur schuur: šø̄r (Lozen) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
sierlaag sierlaag: sērlǭx (Lozen) Niet-uitspringende sierlaag van bakstenen met een andere kleur die in het metselwerk wordt verwerkt. [N 31, 30f] II-9
sjalot sjarlot: žərlōt (Lozen) een ajuin [ZND B2 (1940sq)] I-7
sjees sjees: šiǝs (Lozen) Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr] I-13
slaan houwen: houwə (Lozen), huəwə (Lozen) slaan [ZND B2 (1940sq)] III-1-2
slak slak: sleͅk (Lozen) slak, alg. [ZND A1 (1940sq)] III-4-2