30236 |
verblinding |
strek:
strɛk (L316a Lozen)
|
De gemetselde laag stenen waarmee de latei aan het oog wordt onttrokken. Zie voor de woordtypen 'streklaag', 'strek', 'rollaag', 'rol' en 'koplaag' ook de toelichting bij de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Koppenlaag'. [N 32, 15d]
II-9
|
30596 |
verf |
verf:
vɛrǝf (L316a Lozen)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|
18001 |
verkillen |
tintelen:
tintšələ (L316a Lozen)
|
killen (ongevoelig worden van de koude) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
25828 |
versnijden |
verspringen:
vǝrspreŋǝ (L316a Lozen)
|
Een muur vanaf een bepaald punt minder dik verder bouwen, bijvoorbeeld door van tweesteens naar anderhalfsteens of, volgens de invullers uit L 320a en L 382, van steens naar halfsteens over te gaan. [N 31, 46a]
II-9
|
18277 |
vest |
gilet (fr.):
gile (L316a Lozen),
kazavek:
kažəveͅk (L316a Lozen),
wambuisje:
wemməskə (L316a Lozen),
we͂jməskə (L316a Lozen)
|
vest (fr. gilet) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
33756 |
veulen |
veulen:
vyǝlǝ (L316a Lozen)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
20574 |
vieruursboterham |
koffiedrinken, het -:
koffiedrinken (L316a Lozen)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: namiddag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
ə kneͅpkə (L316a Lozen),
5 cent
knepkə (L316a Lozen)
|
dialectnamen van de kleinste geldstukken (met waarde) [ZND B2 (1940sq)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
ə kwa.rtjə (L316a Lozen)
|
dialectnamen van de kleinste geldstukken (met waarde) [ZND B2 (1940sq)]
III-3-1
|
17825 |
vinden |
vinden:
vennə (L316a Lozen)
|
vinden [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|