19693 |
huis, woning |
huis:
hōͅ.s (P051p Lummen)
|
huis [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
33642 |
huisakker |
hof:
hǫf (P051p Lummen),
labeurgrond:
labørgrǫnt (P051p Lummen),
veld:
vɛlt (P051p Lummen)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
musschen mv. (P051p Lummen),
mys (P051p Lummen)
|
mus [ZND 01 (1922)], [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
33609 |
huisweide |
dries:
drīs (P051p Lummen)
|
I-7
|
17997 |
huiveren |
bibberen:
bebbərə (P051p Lummen, ...
P051p Lummen)
|
Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
19886 |
huurhuis |
huishuur:
hōͅshøͅr (P051p Lummen)
|
huurhuis [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
21333 |
huurpenning |
werdel:
WNT: werdel - wordel, weerdel, werrel, warrel, weddel -, 1) Spinschijfje, b) Een derg. voorwerp als onderpand of teeken van contract gegeven bij het aangaan van een dienstverplichting (en bij feitelijke indiensttreding omgeruild tegen het drinkgeld, de godspenning vand. ook: drinkgeld, fooi, godspenning.
werel (P051p Lummen)
|
Hoe noemt men de huurpenning (geldstuk door boeren aan dienstpersoneel gegeven bij t huren)? [ZND 16 (1934)]
III-3-1
|
21563 |
ijken |
pegelen:
pêgelen (P051p Lummen)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagels:
ē̜snā.gǝls (P051p Lummen)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|
25154 |
ijspegel |
ijskegel:
ijskegels
ēͅskègəls (mv.) (P051p Lummen),
ijspin:
ijspinnen
ēͅspenə (mv.) (P051p Lummen),
eͅspenə (mv.) (P051p Lummen),
əspenə (mv.) (P051p Lummen),
ps. boven de j staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
îjspin (P051p Lummen)
|
ijskegel [ZND 36 (1941)] || ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|