18562 |
korte overjas |
kieltje:
kilke (P051p Lummen)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
het vuil:
ǝt ˲vōǝl (P051p Lummen),
houtmeel:
hōtmēǝl (P051p Lummen),
kort:
kǫrt (P051p Lummen)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34078 |
kossem |
borst:
bǫrst (P051p Lummen),
lel:
lęl (P051p Lummen)
|
Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107]
I-11
|
21657 |
kosten |
gelden:
ps. omgespeld volgens Frings.
geͅlə (P051p Lummen)
|
Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
köstər (P051p Lummen)
|
koster [RND]
III-3-3
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrəmənōͅjə (P051p Lummen),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (P051p Lummen)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
dompig (weer):
dompig
dompex (P051p Lummen),
dompige lucht:
dompige locht
dompəgə loͅxt (P051p Lummen),
kalm weer:
kalm weer
kàlm wiər (P051p Lummen),
mistig (weer):
mestex (P051p Lummen),
mistig
mestex (P051p Lummen),
mistlucht:
mistlucht
mestloͅxt (P051p Lummen)
|
mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25235 |
koude mist |
dikke mist:
dikke mist
dekə (P051p Lummen),
nevel:
nevel
nijvəl (P051p Lummen)
|
gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
haarwind:
haarwind
harwent (P051p Lummen),
koude noorderwind:
kān nuərdərwend (P051p Lummen)
|
koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18339 |
kous met knoopjes |
getje:
moeilijk leesbaar
gettelses (P051p Lummen)
|
kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|