e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korte overjas kieltje: kilke (Lummen) overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3
kortmeel het vuil: ǝt ˲vōǝl (Lummen), houtmeel: hōtmēǝl (Lummen), kort: kǫrt (Lummen) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
kossem borst: bǫrst (Lummen), lel: lęl (Lummen) Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107] I-11
kosten gelden: ps. omgespeld volgens Frings.  geͅlə (Lummen) Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)] III-3-1
koster koster: köstər (Lummen) koster [RND] III-3-3
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrəmənōͅjə (Lummen), kotelet: koͅrtəleͅtə (Lummen) karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koud, mistig en somber weer dompig (weer): dompig  dompex (Lummen), dompige lucht: dompige locht  dompəgə loͅxt (Lummen), kalm weer: kalm weer  kàlm wiər (Lummen), mistig (weer): mestex (Lummen), mistig  mestex (Lummen), mistlucht: mistlucht  mestloͅxt (Lummen) mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude mist dikke mist: dikke mist  dekə (Lummen), nevel: nevel  nijvəl (Lummen) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs haarwind: haarwind  harwent (Lummen), koude noorderwind: kān nuərdərwend (Lummen) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
kous met knoopjes getje: moeilijk leesbaar  gettelses (Lummen) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3