e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nog in het ei zittend kipje embryo: ęmbryǫn (Lummen) [N 19, 40a] I-12
nokgat nokkot: nǫkkǫt (Lummen) Het gat in de steenbalk waar de standerdnok in draait. Zie afb. 20. [N O, 42t] II-3
noot blok: blǫk (Lummen), klampje (van de pinbalk): klɛmkǝ (Lummen) Het blokje hout dat het bovenste uiteinde van het staakijzer in het spilgat van de ijzerbalk op zijn plaats houdt. Bij het loskoppelen van het staakijzer wordt de noot weggenomen. Zie ook afb. 61. [N O, 14k; N O, 14j] II-3
notariskosten schrijfgeld: ps. omgespeld volgens Frings.  sxrēͅi̯fgeͅld (Lummen) gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)] III-3-1
noten afslaan noten afslaan: neuten aafsloan (Lummen) noten afslaan [ZND 36 (1941)] III-2-3
nylonkous kous: koos (Lummen) nylonkousen [N 24 (1964)] III-1-3
o.l.v.-hemelvaart halfoogst: haləf ust (Lummen), onze-lieve-vrouw-hemelvaart: os levro heməlvârt (Lummen) Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)] III-3-2
oliemolen slagmolen: slā.x[molen] (Lummen) Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.] II-3
omhulsel van het teellid sluif: slǫi̯f (Lummen) Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b] I-9
omslagdoek (alg.) neusdoek: nuzzing (Lummen) schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)] III-1-3