34478 |
nog in het ei zittend kipje |
embryo:
ęmbryǫn (P051p Lummen)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
26001 |
nokgat |
nokkot:
nǫkkǫt (P051p Lummen)
|
Het gat in de steenbalk waar de standerdnok in draait. Zie afb. 20. [N O, 42t]
II-3
|
20809 |
noot |
blok:
blǫk (P051p Lummen),
klampje (van de pinbalk):
klɛmkǝ (P051p Lummen)
|
Het blokje hout dat het bovenste uiteinde van het staakijzer in het spilgat van de ijzerbalk op zijn plaats houdt. Bij het loskoppelen van het staakijzer wordt de noot weggenomen. Zie ook afb. 61. [N O, 14k; N O, 14j]
II-3
|
21651 |
notariskosten |
schrijfgeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
sxrēͅi̯fgeͅld (P051p Lummen)
|
gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
noten afslaan:
neuten aafsloan (P051p Lummen)
|
noten afslaan [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
18334 |
nylonkous |
kous:
koos (P051p Lummen)
|
nylonkousen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22702 |
o.l.v.-hemelvaart |
halfoogst:
haləf ust (P051p Lummen),
onze-lieve-vrouw-hemelvaart:
os levro heməlvârt (P051p Lummen)
|
Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)]
III-3-2
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.x[molen] (P051p Lummen)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sluif:
slǫi̯f (P051p Lummen)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
neusdoek:
nuzzing (P051p Lummen)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|