33561 |
pastinaak |
bitterpeen:
bitterpeëen (P051p Lummen),
bitterpeël (P051p Lummen)
|
pastinaak [ZND 05 (1924)]
I-7
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pastu.ər (P051p Lummen)
|
pastoor [RND]
III-3-3
|
25361 |
pastoorsstuk |
eerste brokjes:
istǝ brøkskǝs (P051p Lummen)
|
Het stuk vlees dat de pastoor krijgt. Dat is geen bepaald stuk, meestal is het het beste van de slacht. Het stuk krijgt vaak de normale slachtersbenaming. In dit lemma worden deze normale slachtersbenamingen voor de diverse stukken vlees weggelaten. Zij worden opgenomen in deel III van het woordenboek bij het onderdeel: ''Producten van de slacht''. [N 28, 103; monogr.]
II-1
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
poͅ.tər (P051p Lummen)
|
pater [RND]
III-3-3
|
33562 |
peen, wortel |
poten:
poete (P051p Lummen)
|
I-7
|
33492 |
peer, soorten |
peer:
piər (P051p Lummen),
pīər (P051p Lummen)
|
[ZND 31 (1939)] [ZND m]
I-7
|
20414 |
peetoom |
peter:
pī.tər (P051p Lummen),
i-achtig
pēͅtər (P051p Lummen)
|
peter (doopvader) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
peet:
pī.jət (P051p Lummen)
|
meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
26372 |
peilmerk |
pegel:
pēgǝl (P051p Lummen)
|
Een van overheidswege aangebracht merkteken in de vorm van een nagel, bout (l 371) of ingemetselde steen (l 368) waarmee het hoogst toelaatbare waterpeil wordt aangegeven. Volgens Coenen (pag. 52) gold het systeem van de peilnagel niet in Nederland. Men kende daar wel een schaallat waarop men steeds het peil kon aflezen. [Vds 54; Jan 54; Coe 40; Grof 70]
II-3
|
20812 |
pekel |
pekel:
pīkǝl (P051p Lummen)
|
De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.]
II-1
|