34588 |
toot |
staart:
stɛt (P051p Lummen)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|
25961 |
torenstanderdmolen |
koffiepot:
kǫfipǫt (P051p Lummen)
|
Houten standerdmolen die niet op teerlingen maar op een soort stenen toren rust. [N O, 32b]
II-3
|
23159 |
touwtjespringen |
koorddansen:
/
koordansen (P051p Lummen)
|
touwtje springen [SND (2006)]
III-3-2
|
19809 |
trapleuning |
leun:
lø̄n (P051p Lummen)
|
De leuning van de molentrap. Zie ook afb. 21. [N O, 48k]
II-3
|
26563 |
trapspie |
getrapte spij:
gǝtraptǝ spaj (P051p Lummen),
traphout:
traphōt (P051p Lummen)
|
Trapvormige wig die men bij het ophijsen door middel van de steenreep steeds verder onder de stenen schuift. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [N O, 20g; Vds 211]
II-3
|
26070 |
traptreden |
trappers:
trapǝrs (P051p Lummen)
|
De treden van de molentrap. [N O, 48h]
II-3
|
19850 |
trechter |
trechter:
treͅxtər (P051p Lummen)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
bak:
bák (P051p Lummen)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
trede:
(mv)
triǝr (P051p Lummen)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.]
I-13
|
19292 |
treiteren |
treiteren:
treiteren (P051p Lummen)
|
Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|