e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

Gevonden: 3016
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boot(je) boot(je): bōtəkə (Lummen) een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)] III-3-1
bord telloor: təly(3)̄r (Lummen) bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)] III-2-1
bordenrek, schotelrek rek: reͅk (Lummen) rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)] III-2-1
borg blijven borg staan: börch stōun (Lummen), borg zijn: börch zön (Lummen) Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)] III-3-1
borrelglaasje borrel: boͅrə (Lummen), drupje: drøpkə (Lummen) jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1
borst borst: bast (Lummen), bǫrst (Lummen) Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] || Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2] I-9, II-3
borstel borstel: boͅrsəl (Lummen) borstel [ZND 01 (1922)] III-2-1
borstkas borst: nə kà op z`n borst (Lummen) Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] III-1-1
borstnaald naaldbalk: nōǝlbalǝk (Lummen) De balk die loodrecht door het midden van het stormeinde is bevestigd. Zie ook afb. 14. [N O, 44b; A 42A, 86 add.] II-3
borstrok borstlap: boͅrslap (Lummen), onderwambuis: onnerwammes (Lummen) borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] III-1-3