e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

Gevonden: 3016
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braam doorns: dīǝn (Lummen) Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.] I-5
braambes braamberen: brōmbēͅrə (Lummen), brōnbēͅrə (Lummen), zie ook ZND01 a-m (geen verzamelfiches)  brōͅ.mbēͅrə (Lummen) braam(bessen) [RND] || braambes [ZND 01u (1924)] III-4-3
braambessen braamberen: brǫmbērǝ (Lummen), brǭ.mbē.rǝ (Lummen), braanberen: brǫnbērǝ (Lummen) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamsluiper braamsluiper: breemsloper (Lummen) braamsluiper III-4-1
braden bakken: späk bakkə (Lummen), braden: vlis brōi̯je (Lummen) vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)] III-2-3
braken braken: brākə (Lummen) braken (overgeven, kotsen) [ZND m] III-1-2
branden branden: brānǝ (Lummen) Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32] II-1
brandhout kleinhout: kleen hoot (Lummen), klompen: kloumpə (Lummen), klou̯mpə (Lummen, ... ) [ZND 22 (1936)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] I-7, III-2-1
brandmuur tussen woonhuis en stal brandgevel: brant˲gēǝvǝl (Lummen), brandmuur: brantmø̜ǝr (Lummen), schouwmuur: sxǫmø̜ǝr (Lummen) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6
brandnetel netel: neitel (Lummen), nietel (Lummen), nęi̯tǝl (Lummen), nītǝl (Lummen) (brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3