20332 |
dochter |
dochter:
dòchtər (P051p Lummen)
|
dochter; en ze zei dat ze het ook aan haar dochter zou zeggen [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
25373 |
doden |
slachten:
slaxtǝ (P051p Lummen)
|
De in dit lemma opgenomen gegevens duiden op het doden in het algemeen. De woordtypen kunnen betrekking hebben op zowel het doden van een varken als van een rund. Een bij de opgave eventueel bijgevoegd object ''varken'', ''rund'', ''koe'', ''beest''is niet in het woordtype opgenomen. De opgaven die wijzen op een doden door slaan met een hamer zijn ondergebracht in het lemma ''verdoven'', omdat het slachtdier in de regel door de slag eerst verdoofd raakte. Hierna kon het gemakkelijk gedood worden door steken of snijden. [N 28, 11a; N 28, 11b; N 28, 12 a; monogr.]
II-1
|
18252 |
doek |
doek:
dōuk (P051p Lummen),
duk (P051p Lummen)
|
doek [ZND 23 (1937)], [ZND m]
III-1-3
|
18288 |
doek -> [wld iii 2.2] |
witte doek:
nə wettən douk (P051p Lummen)
|
een witte doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
haan:
haoen (P051p Lummen),
mannetje:
meͅnnəkə (P051p Lummen),
meͅnəkə (P051p Lummen)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [Goossens 2a (1963)], [ZND 18 (1935)]
III-4-1
|
24862 |
dolle kervel |
dolle kervel:
dǫlǝ kørvǝl (P051p Lummen)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
17908 |
dompelen |
in het water soppen:
ps. de o staat wat hoger geschreven.
eͅn ⁄t waotər soͅppə (P051p Lummen, ...
P051p Lummen),
soppen:
en t waotər soͅppə (P051p Lummen)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
donderen:
donnərə (P051p Lummen, ...
P051p Lummen),
donneren
doͅnərə (P051p Lummen, ...
P051p Lummen)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
dondertorens:
dondertorens
doͅnərtōrəs (P051p Lummen),
donnertorens
doͅnərtōrəns (P051p Lummen),
donderwolk:
donnerwolək (P051p Lummen),
onweerswolken:
onweerwolken
oͅnwiərwoͅlkə (P051p Lummen)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
doͅnnər (P051p Lummen, ...
P051p Lummen),
doͅnər (P051p Lummen),
de donner
dən doͅnər (P051p Lummen),
donner
doͅnər (P051p Lummen)
|
donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|